Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 30 juni 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:2131
Artikel 186 Rv. Toewijzing verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Voldoende belang en geen strijd met goede procesorde, omdat een mondelinge behandeling na aanbrengen nog moet worden gepland. Geen sprake van misbruik.

Feiten

Werkgeefster is een adviesbureau op het gebied van (werktuig)bouwkundige projecten. Werknemer is van 1 mei 2018 tot 1 september 2020 als (BIM-)manager en modelleur in dienst van werkgeefster geweest. Partijen zijn bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat werkgeefster de lopende projecten van de eenmanszaak van werknemer overneemt en dat werknemer gerechtigd is om de vier projecten zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst af te werken in de tijd van werkgeefster “met een indicatieve tijdsduur van 80 uur”. Daarnaast staat in de arbeidsovereenkomst een verbod van nevenwerkzaamheden, een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een boetebeding. Ook zijn partijen in de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat werknemer bij het einde van de dienstbetrekking geen bescheiden in zijn bezit mag houden en dat deze ter beschikking van werkgeefster moeten worden gesteld. Tussen partijen is omstreeks juni 2020 een geschil ontstaan nadat werkgeefster diverse opdrachtbevestigingen, offertes, facturen en ontvangen betalingen van de eenmanszaak van werknemer op de laptop van werknemer had aangetroffen. Dit geschil heeft geleid tot de procedure bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch. Bij vonnis van 22 juli 2021 heeft de kantonrechter in conventie werknemer veroordeeld om aan werkgeefster te betalen een bedrag van € 3.500 aan contractuele boete wegens overtreding van het verbod op concurrerende nevenactiviteiten en een bedrag van € 5.500 aan contractuele boete wegens overtreding van het relatiebeding. Tegen dit vonnis heeft werkgeefster hoger beroep ingesteld. Werkgeefster heeft in haar verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor het volgende aangevoerd. Voorafgaand dan wel tijdens het hoger beroep wenst werkgeefster (meer) opheldering te krijgen over de feiten en omstandigheden, zodat zij haar positie beter kan beoordelen, haar stellingen en een bewijsaanbod in hoger beroep (concreet) kan onderbouwen en om te voorkomen dat er bewijs verloren gaat.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (zie HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433, verwijzend naar HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, NJ 2018/45). Met inachtneming van deze maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van werkgeefster tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de door haar aangezochte getuige (werknemer) moet worden toegewezen. Naar het oordeel van het hof heeft werkgeefster voldoende belang bij haar verzoek. Werkgeefster wenst namelijk haar procespositie nader te bepalen door nadere inlichtingen in te winnen over het doen en laten van werknemer tijdens het dienstverband met werkgeefster en daarna. Dat werknemer een partijgetuige is, maakt het naar het oordeel van het hof niet anders. Daarnaast is van belang dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet in de weg staat aan de voortgang van de bodemprocedure. Het argument van werknemer dat de (bewijs)belangen van werkgeefster al voldoende gewaarborgd zijn in de al ingestelde hogerberoepsprocedure en dat aldus sprake is van misbruik van bevoegdheid, neemt het hof niet over. Het hof wijst het verzoek toe.