Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 juli 2022
ECLI:NL:GHAMS:2022:2080
Feiten
Uber is bij dagvaarding van 14 september 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 september 2021 van de rechtbank Amsterdam, tussen Federatie Nederlandse Vakbeweging (hierna: FNV) als eiseres en Uber als gedaagde. Het hof heeft op 22 maart 2022 een tussenarrest uitgesproken. Bij tussenarrest heeft het hof op 22 maart 2022 enkele taxichauffeurs als gevoegde partijen aan de zijde van Uber toegelaten. In de hoofdzaak gaat het in de kern om de vraag of de taxichauffeurs die gebruikmaken van de Uber-app aangemerkt kunnen worden als werknemers van Uber in de zin van artikel 7:610 BW. Indien dat het geval is, zou dat onder meer betekenen dat Uber gebonden is aan de Cao Taxivervoer (hierna: de cao) en deze moet naleven. In het bestreden vonnis is deze vraag bevestigend beantwoord en is voor recht verklaard dat voor de periodes dat de cao algemeen verbindend verklaard is (geweest), de arbeidsvoorwaarden van de cao van toepassing zijn op de chauffeurs die zich in persoon jegens Uber hebben verbonden om personen met een personenauto te vervoeren over de weg. Uber is bij dat vonnis onder meer veroordeeld om voor de hiervoor bedoelde periodes de cao integraal na te leven jegens de betreffende chauffeurs. Ten aanzien van de veroordelingen is het vonnis, op vordering van FNV en zonder motivering, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uber vordert op grond van artikel 351 Rv dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst wordt.
Oordeel
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Naar het oordeel van het hof heeft Uber voldoende aannemelijk gemaakt dat zich omstandigheden voordoen die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande situatie, zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van FNV bij de directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Om te voldoen aan het vonnis zal Uber haar onderneming moeten ombouwen naar een ander bedrijfsmodel. Aannemelijk is dat dit met grote kosten gepaard zal gaan. Indien het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd, zal zij alle alsdan genomen maatregelen weer moeten terugdraaien met alle inspanningen en kosten van dien, voor zover dat al mogelijk zou zijn. Hierbij is het niet ondenkbaar dat dit impact zal hebben op de continuïteit van de onderneming van Uber, nog los van enig restitutierisico, een risico dat door het hof – anders dan FNV meent – reëel wordt geacht ten aanzien van taxichauffeurs aan wie op grond van de cao extra betalingen moesten worden gedaan. Hieraan doet niet af dat het voor (andere) taxichauffeurs juist financieel nadelig kan uitpakken dat zij als werknemer van Uber moeten worden beschouwd en er jegens hen mogelijk geen restitutierisico bestaat. Bij dit alles neemt het hof ook in aanmerking dat de onderhavige zaak geen standaardtweepartijenzaak is. Het gaat hier niet alleen om de belangen van Uber en FNV, maar ook om die van een grote groep chauffeurs die, ongeacht of zij wel of juist niet als werknemer van Uber willen worden aangemerkt, niet gebaat zijn bij een situatie die juridisch onduidelijk blijft totdat door het hof (in de hoofdzaak) over de kwestie is beslist. Ook zij zullen een keuze moeten maken over hoe zij hun werkzaamheden inrichten en het terugdraaien daarvan, indien dat al mogelijk is, zal voor hen eveneens inspanningen en kosten met zich brengen. FNV, zo oordeelt het hof, heeft geen voldoende concreet en zwaarwegend belang bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis naar voren gebracht. Het hof onderschrijft uiteraard de stelling van FNV dat de wet nageleefd moet worden en dat een veroordeelde in beginsel aan een tegen hem gewezen vonnis moet voldoen. Maar het staat een veroordeelde ook vrij om zich binnen de grenzen van de wet te verzetten tegen dat vonnis. Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering van Uber tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis toewijzen, met dien verstande dat het hof, zoals gebruikelijk en anders dan Uber vordert, zal bepalen dat de schorsing geldt totdat eindarrest zal zijn gewezen. Het hof benadrukt dat het voorgaande op geen enkele wijze kan worden opgevat als een aanwijzing voor de kans van slagen van het hoger beroep van Uber in de hoofdzaak. Het gaat thans slechts om de vraag of Uber hangende dit hoger beroep aan het bestreden vonnis moet voldoen.