Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 augustus 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:2915
Feiten
Werknemer is op 4 september 2006 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van industrieel reiniger. Werknemer woont in België en werkgeefster is in België gevestigd. Op 23 september 2009 heeft werknemer een bedrijfsongeval gehad in Nederland. Het ongeval vond plaats bij het bedrijf waar werknemer toen in opdracht van werkgeefster werkzaamheden verrichte. Werknemer heeft letsel opgelopen doordat hij de giftige stof röstgut heeft ingeademd. De arbeidsrechtbank heeft op 3 mei 2017 bepaald dat werknemer een uitkering ineens en een maandelijkse uitkering toekomst. Bij vonnis van 27 november 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant in kort geding geoordeeld dat werkgeefster een bedrag van € 50.000 aan werknemer moet betalen. Bij arrest van 17 juli 2018 heeft het gerechtshof dit bekrachtigd. Werkgeefster heeft nog een procedure bij de Belgische arbeidsrechtbank aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft werkgeefster werknemer gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat (i) het Belgische recht van toepassing is op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval van werknemer en (ii) een eventuele schadeclaim van werknemer op werkgeefster uit hoofde van zijn arbeidsongeval moet worden beoordeeld conform de maatstaven van de Belgische Arbeidsongevallenwet. Werkgeefster stelt zich immers op het standpunt dat Belgisch recht van toepassing is op grond van artikel 6 lid 2 EVO voor een vordering wegens schade als gevolg van de uitvoering van de overeenkomst nu werknemer het merendeel van zijn uren in België werkte. De kantonrechter heeft de vordering van werkgeefster als onweersproken toegewezen met veroordeling van werknemer in de proceskosten. In hoger beroep stelt werknemer stelt zich op het standpunt dat de rechtsverhouding wordt beheerst door Nederlands recht.
Oordeel
Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over de vorderingen van werkgeefster te oordelen op grond van artikel 26 Brussel I bis. Volgens het hof kan de rechter op grond van artikel 3:303 BW op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreken. De inhoud van de gevorderde verklaring voor recht dient voldoende concreet te worden omschreven en in alle daardoor bestreken gevallen te gelden. Het is aan werkgeefster in haar hoedanigheid van eisende partij in de eerste aanleg om dit te onderbouwen en te bewijzen. Werkgeefster heeft in de onderbouwing van haar vordering met name gesteld dat Belgisch recht van toepassing is op de aansprakelijkheid van werkgeefster jegens werknemer uit hoofde van het arbeidsongeval. Deze stelling sluit niet aan bij de door werkgeefster gekozen formuleringen voor de gevorderde verklaringen voor recht. Werkgeefster heeft bij de toepasselijkheid van het Belgische recht gevorderd op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval. De term “schadeafhandeling” is geen juridisch begrip waarop op zichzelf een nationaal recht van toepassing kan worden verklaard en werkgeefster heeft niet aangegeven wat onder deze term moet worden begrepen. Hetzelfde geldt voor het begrip “schadeclaim”. Het hof kan als gevolg van deze onvoldoende concreet omschreven termen niet toetsen welke gedragingen hieronder vallen zodat niet voor recht kan worden verklaard dat op al deze gedragingen Belgisch recht van toepassing is en niet voor recht kan worden verklaard dat een eventuele schadeclaim volgens de maatstaven van de Belgische Arbeidsongevallenwet, in het bijzonder de toepassing van de bepalingen van artikel 46 van de Belgische Arbeidsongevallenwet, moet worden beoordeeld. Bovendien heeft werknemer onvoldoende onderbouwd dat de inhoud van het Belgische recht ertoe leidt dat alle toekomstige schadeclaims van werknemer jegens werkgeefster conform de door haar gestelde maatstaf moet worden beoordeeld. Voor de rechter is geen taak weggelegd om een verklaring voor recht te herformuleren volgens HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001: ZC3693. Om deze reden kan werkgeefster niet in haar vorderingen worden ontvangen. Werknemer wordt op grond van artikel 353 lid 1 Rv niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen eis in reconventie kan instellen.