Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Wageningen Universiteit
Rechtbank Gelderland, 24 augustus 2022
ECLI:NL:RBGEL:2022:5014
Frauderende universitair hoofddocent heeft geen vordering op de universiteit voor haar resterende verlofdagen. De verbintenis van de universiteit om aan werkneemster verlofuren uit te betalen is tenietgegaan door verrekening.

Feiten

Werkneemster was als universitair hoofddocent werkzaam voor Wageningen Universiteit (hierna: WU). In 2011 is aan werkneemster strafontslag verleend vanwege zeer ernstig plichtsverzuim. Dit besluit is in 2013 bekrachtigd door de Centrale Raad van Beroep. Werkneemster en haar partner zijn strafrechtelijk vervolgd voor fraude, waarna werkneemster een strafbeschikking heeft geaccepteerd. Werkneemster had nog respectievelijk 62 en 580 niet opgenomen verlof- en ADV uren openstaan op het moment dat haar dienstbetrekking eindigde. In de toen toepasselijke cao is onder meer een bepaling opgenomen over de waarde van niet opgenomen verlofdagen bij beëindiging van het dienstverband. WU heeft in een procedure van werkneemster en haar partner, althans de stichting X (waar de partner van werkneemster voorzitter en penningsmeester van was), (hoofdelijke) betaling van een schadevergoeding gevorderd van ruim € 1 miljoen. Bij tussenvonnis van 19 februari 2014 van de rechtbank Arnhem zijn werkneemster en stichting X  hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de schade van WU. Het Openbaar Ministerie heeft beslag gelegd op het vermogen van de stichting, waarna de stichting een schikking heeft getroffen met (onder meer) WU met akkoord van het OM. Stichting X heeft op grond van deze regeling een bedrag van ruim € 475.000 aan WU betaald. De aansprakelijkheid van werkneemster voor de door WU geleden schade is bij eindvonnis in eerste aanleg bevestigd. Na het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019, waarbij werkneemster werd veroordeeld tot betaling van ruim € 35.000 (de schade die resteerde nadat de stichting ruim € 447.000 aan WU had betaald), is cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft uiteindelijk bij arrest van 5 februari 2021 geoordeeld dat werkneemster in plaats van ruim € 35.000 nog een bedrag van € 23.005,84 aan WU moest betalen. Thans is er (op verzoek van werkneemster ) een herroepingsprocedure tussen partijen aanhangig. Kernvraag in deze zaak is of werkneemster vorderingen heeft op WU ten aanzien van onder meer haar resterende verlofdagen.

Oordeel

De verbintenis van WU om aan werkneemster verlofuren uit te betalen is tenietgegaan door verrekening door WU in 2013. De vordering van WU op werkneemster tot betaling van schadevergoeding was in 2013 opeisbaar hoewel de hoogte daarvan nog niet vaststond. Op het moment dat werkneemster in juni 2011 strafontslag kreeg, was de schade door de door haar opgezette constructie (kort gezegd inhoudende dat werkneemster namens WU in strijd met de subsidieregels de verplichte eigen bijdrage van de bij het project betrokken boerenbedrijven aan die bedrijven terugbetaalde) immers al ontstaan/geleden. De subsidie die WU voor het project had gekregen is bij besluit van 26 mei 2011 immers teruggevorderd (en het bezwaar hiertegen is bij onherroepelijk besluit van 30 januari 2012 verworpen). Omdat werkneemster de verbintenis voortvloeiend uit onrechtmatige daad niet terstond nakwam, verkeerde zij op grond van artikel 6:83 onder b BW in verzuim. De vordering van werkneemster tot betaling van verlofuren was in 2013, na het einde van de arbeidsovereenkomst, eveneens opeisbaar. Ter zitting hebben partijen desgevraagd te kennen gegeven dat zij de brief van 20 september 2013 van WU zien als een verrekeningsverklaring in de zin van artikel 6:127 lid 1 BW. Dit alles betekent dat WU op grond van artikel 6:127 lid 2 BW in 2013 haar schuld aan werkneemster betreffende de verlofuren heeft verrekend met de schuld van werkneemster aan haar betreffende de subsidiefraude. Door verrekening gaan verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet. Om te beoordelen of werkneemster nog een vordering heeft op WU zal dus bekeken moeten worden of haar vordering op WU in 2013 hoger was dan de vordering van WU op haar. De vordering van werkneemster bedroeg € 18.860,62 bruto bedroeg. Het brutobedrag van € 18.860,62 in het voordeel van werkneemster berekend bedraagt ongeveer € 10.000 netto (exclusief wettelijke rente). Uiteindelijk is de schade in 2021 door de Hoge Raad vastgesteld op € 23.005,84, naast een bedrag van ruim € 475.000 dat door stichting X aan WU is betaald. De conclusie is dat werkneemster uit hoofde van verlofuren geen vordering meer heeft op WU. De verrekeningsverklaring van werkneemster uit 2019 kan verder buiten beschouwing blijven aangezien deze verklaring geen werking heeft nadat al in 2013 is verrekend.