Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 6 september 2022
ECLI:NL:GHDHA:2022:1747
Feiten
Werkneemster is met ingang van 1 juli 2020 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Personal Selection Agency B.V. (hierna: PSA), een werving- en selectiebureau, als managing consultant. In de periode oktober-november 2021 hebben partijen op initiatief van PSA gesproken over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (vso) ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 16 november 2020 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Ook nadien is nog over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gecorrespondeerd. Op 30 november 2020 is over een aantal essentiële zaken overeenstemming bereikt, waaronder de einddatum (1 januari 2021), vrijstelling van werk en de uitbetaling van de transitievergoeding. Bij e-mail van 4 december 2020 heeft (de gemachtigde van) werkneemster verzocht nog een bepaling in de vso op te nemen dat het relatiebeding komt te vervallen. Bij e-mail van 23 december 2020 heeft werkneemster aangegeven zichzelf per 1 januari 2021 uit dienst te achten. Vervolgens heeft PSA bij e-mail van 28 december 2020 aan werkneemster geschreven dat er volgens PSA geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat zij de e-mail van werkneemster van 23 december 2020 beschouwt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Tussen partijen is in geschil of werkneemster een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is. PSA vindt dat werkneemster op 23 december 2020 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 januari 2021, zonder inachtneming van de contractuele opzegtermijn van een maand. Werkneemster vindt van niet, omdat er volgens haar overeenstemming was met PSA over uitdiensttreding per 1 januari 2021. De kantonrechter heeft in eerste aanleg (zie AR 2021-1587) geoordeeld dat van een door partijen ondertekende vso weliswaar geen sprake is, maar dat de reactie van PSA op 28 december 2020 zodanig laat en zodanig in strijd was met het goed werkgeverschap dat zij niet meer een einde van het dienstverband per 1 januari 2021 volledig kon herroepen. Van een onregelmatige opzegging was dan ook geen sprake. PSA heeft hoger beroep ingesteld.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Een schriftelijke overeenkomst, door beide partijen ondertekend, is er niet. Partijen zijn echter wel op 30 november 2020 tot overeenstemming gekomen over een aantal essentiële onderdelen van de vso, waaronder de einddatum (1 januari 2021). Vervolgens heeft werkneemster op 4 december 2020 verzocht het relatiebeding te laten vervallen. Hierdoor heeft werkneemster de vso niet aanvaard, maar daartoe een nieuw voorstel gedaan. Dat voorstel heeft PSA niet aanvaard, waardoor er geen volledige overeenstemming tussen partijen is bereikt over de vso. Het hof is van oordeel dat, toen werkneemster in de e-mail van 4 december 2020 de kwestie van het relatiebeding opbracht, van PSA verwacht had mogen worden dat zij – als goed werkgever – zou trachten daarop tijdig te reageren en zich in zou spannen om de onderhandelingen voort te zetten met het oog op het bereiken van volledige overeenstemming, temeer daar de beoogde beëindigingsdatum naderde. PSA heeft op die e-mail pas op 28 december 2020 gereageerd en daarmee alle gemaakte afspraken herroepen. Dat was ruim drie weken na 4 december 2020 en drie dagen voor het beoogde einde van de arbeidsovereenkomst. Het stond PSA niet zonder meer vrij de gemaakte afspraak over de beëindigingsdatum in zo’n laat stadium te herroepen en met de kantonrechter acht het hof deze handelwijze in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Onder deze omstandigheden is het beroep van PSA op een vergoeding vanwege onregelmatige opzegging niet alleen in strijd met het goed werkgeverschap, maar ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het verzoek van PSA wordt afgewezen. Werkneemster hoeft geen vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen.