Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 3 oktober 2022
ECLI:NL:GHARL:2022:8445
Feiten
Werkneemster is in dienst bij de publieke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (het ministerie van Justitie en Veiligheid – Dienst Justitiële Inrichtingen/Penitentiaire Inrichting Nieuwegein) (hierna: PI Nieuwegein). In de vorige tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat PI Nieuwegein met de ter zitting getoonde beeldopnamen en toelichting daarop voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat werkneemster een mobiele telefoon (en geen telefoonkaart) door het luikje van een cel aan een gedetineerde heeft gegeven. Werkneemster is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Oordeel
Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster heeft twee gedetineerden laten horen als getuigen. Hetgeen zij hebben verklaard – werkneemster heeft een telefoonkaart in plaats van een mobiele telefoon door het luikje van een cel gegeven – is in strijd met een e-mail die die avond is verstuurd door de operationeel manager beveiliging. Werkneemster en een van de getuigen hebben ook tegenstrijdig verklaard over het gebruik van de telefoon in de cel waar die getuige tijdelijk verbleef. De getuigen hebben ook in strijd met elkaar verklaard. Uit het voorgaande volgt volgens het hof dat er op cruciale onderdelen wezenlijke tegenstrijdigheden zitten tussen de verklaringen van de getuigen. Het hof heeft in de tussenbeschikking de beelden en de toelichting daarop van PI Nieuwegein met betrekking tot de omvang, de wijze waarop het object op de beelden door werkneemster wordt vastgehouden en van de linker- naar de rechterhand wordt verplaatst, de manier waarop het object wordt overhandigd, de telkens zichtbare zwarte rand naast de witte buitenrand van het object en het volume dat het object heeft, zodanig overtuigend geoordeeld dat het voorshands heeft aangenomen dat werkneemster een mobiele telefoon aan een gedetineerde heeft overhandigd. Met de getuigenverklaringen heeft werkneemster dat voorshandse oordeel niet ontzenuwd. Het tegenbewijs is niet geleverd zodat het voorshandse oordeel definitief wordt. Dit betekent dat het hof ook van oordeel is dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De grieven zijn allemaal te herleiden tot de vraag of het ontslag op staande voet terecht is gegeven en kunnen dus verder onbesproken blijven. Omdat de grieven falen, zal de beschikking van de kantonrechter worden bekrachtigd.