Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 oktober 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:3624
Feiten
Werknemer is op 1 december 2016 bij werkgeefster in dienst getreden. Op 24 juni 2021 was voor werknemer een asbestinventarisatie gepland. De opdracht is door X als auditor beoordeeld. Er is asbest geconstateerd en werknemer heeft daarvan foto's gemaakt, monsters genomen en deze in zakjes gestopt en die met ducttape verpakt. X is niet aanwezig geweest bij de werkzaamheden in de kruipruimte. Na het verlaten van de woning heeft X gevraagd om de monsters te bekijken omdat hij eraan twijfelde dat werknemer daadwerkelijk vier materiaalmonsters in de kruipruimte had genomen. Werknemer heeft dit geweigerd, naar eigen zeggen omdat hij en X geen beschermende kleding droegen. X heeft de door hem geconstateerde afwijkingen in de afwijkingsformulieren verwerkt. Op 25 juni 2021 is werknemer op staande voet ontslagen, omdat het bedrijfscertificaat zou zijn ingetrokken omdat werknemer niet wenste mee te werken aan onderzoek naar de betreffende asbestmonsters c.q. zou hebben gefraudeerd. De advocaat van werknemer heeft tegen het ontslag geprotesteerd. Op 13 juli 2021 is werkgeefster in staat van faillissement verklaard. De curator heeft – voor zover nodig – de arbeidsovereenkomst opgezegd. Op 14 december 2021 is het faillissement opgeheven bij gebrek aan baten. Werknemer vordert o.a. vernietiging van het ontslag op staande voet. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen. Werknemer komt tegen de beschikking in hoger beroep.
Oordeel
De ontslagbrief maakt duidelijk dat de intrekking van het bedrijfscertificaat wegens het door werknemer geen medewerking verlenen aan de audit de grondslag is van het ontslag op staande voet. Dat vervolgens werkgeefster dit gedrag van werknemer ‘fraude’ (‘aanleiding dit als fraude te zien’) heeft genoemd doet in de gegeven omstandigheden niet af aan de duidelijkheid voor werknemer. Dat fraude (in strafrechtelijke zin) niet bewezen is of zou zijn, maakt nog niet dat er dus geen sprake is geweest van een dringende reden voor ontslag in de zin van de wet. De curator q.q. heeft de door werknemer geschetste mogelijkheden om via een zienswijze-onderzoek de aangevoerde grond voor intrekking van het certificaat bestuursrechtelijk te bestrijden, als zodanig echter niet weersproken. De curator q.q. heeft in eerste aanleg niet toegelicht dat deze mogelijkheden werkgeefster niet of niet in de mate als door werknemer geschetst zouden (zijn) toe(ge)komen, of dat en waarom een dergelijk onderzoek door een (andere) auditor in dit geval niet kon worden afgewacht alvorens werknemer te ontslaan. Gezien het ingrijpende effect van een ontslag op staande voet mocht een reactie van werkgeefster op dit belangrijke punt niet ontbreken. Aldus kan thans niet worden vastgesteld dat werkgeefster inderdaad in redelijkheid tot ontslag op staande voet kon overgaan. Het hof vernietigt de beschikking. Het hof herstelt de arbeidsovereenkomst niet, maar kent het loon over de periode vanaf 25 juni 2021 tot en met het moment waarop de arbeidsovereenkomst alsnog is geëindigd ten gevolge van de opzegging door de curator q.q. (31 augustus 2021), aan werknemer bij wege van billijke vergoeding toe.