Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 31 augustus 2022
ECLI:NL:RBNHO:2022:8353
Feiten
Werknemer is op 25 februari 2019 in dienst getreden bij zijn vorige werkgever handelend onder de naam JRS Makelaars. Per 1 september 2020 is werknemer bij werkgeefster, tevens handelend onder de naam JRS Makelaars, in dienst getreden. De laatste door partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is per 28 februari 2021 van rechtswege geëindigd. Voordat de eerste arbeidsovereenkomst inging, heeft (de rechtsvoorganger van) werkgeefster bij e-mail van 6 februari 2019 onder meer geschreven dat zij op zoek is naar een makelaar met minimaal KRMT-certificering. In die e-mail staat verder dat de studiekosten voor rekening van JRS Makelaars zijn, met een terugbetalingsregeling indien het dienstverband binnen vijf jaar wordt beëindigd. In de eerste overeenkomst tussen partijen is een studiekostenbeding opgenomen. In aanloop naar de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft (de rechtsvoorganger van) werkgeefster in een voorstel van 18 september 2019 met betrekking tot de verlenging geschreven: ‘Je gaf aan deze maand (september) de ARMT-opleiding af te ronden en direct daarna door te gaan met de KRMT-opleiding. Deze opleiding duurt naar schatting 1 tot 2 jaar (laten we even nagaan wat er voor staat). De kosten van deze opleiding hiervoor komen voor rekening van JRS makelaars en zullen (éénmalig) worden voldaan op het moment dat je geslaagd bent voor deze (KRMT-)studie.’ In de tweede arbeidsovereenkomst is hetzelfde studiekostenbeding als in de eerste arbeidsovereenkomst geciteerd. Bij e-mail van 20 januari 2021 heeft werknemer facturen van studiekosten, waaronder het inschrijfgeld voor de KRMT-opleiding en de kosten voor vier examens, gedeclareerd bij werkgeefster. Daarna heeft werknemer meerdere keren gevraagd om betaling van die facturen, maar werkgeefster heeft aangegeven dat zij de studiekosten niet zal vergoeden. Werknemer vordert onder meer de betaling van zijn studiekosten van zijn KRMT-opleiding van € 7.145,98.
Oordeel
Partijen zijn het erover eens dat voor het beantwoorden van deze vraag, de uitleg van de toezegging van werkgeefster van 18 september 2019 bepalend is. De kantonrechter overweegt dat uit de taalkundige uitleg volgt dat werkgeefster hoe dan ook de studiekosten voor de KRMT-opleiding zou betalen. Aan de toezegging zijn immers geen voorwaarden verbonden, anders dan dat de betaling zou plaatsvinden na het behalen van de opleiding. Uit de letterlijke tekst van de toezegging volgt niet dat de opleiding tijdens het dienstverband moest worden behaald. Ook staat niet in de toezegging dat de betaling afhankelijk zou zijn van bijvoorbeeld de duur van de opleiding of andere informatie die werknemer nog zou moeten verstrekken. De kantonrechter vindt dat uit de processtukken volgt dat partijen bij aanvang van de samenwerking in februari 2019 een langdurige samenwerking op het oog hadden. Dat volgt eveneens uit de correspondentie rondom de verlenging van het dienstverband in september 2019. Uit dezelfde correspondentie volgt dat de opleiding noodzakelijk was voor de functie die werkgeefster bij aanvang van het dienstverband voor werknemer beoogde. Werkgeefster stelt dat werknemer wist dat de duur van de opleiding de duur van het dienstverband zou kunnen overstijgen, maar dat geldt net zo goed voor werkgeefster toen zij haar toezegging deed. Dat partijen na de e-mail van 18 september 2019 niet meer over de opleiding of de kosten daarvan hebben gesproken is dan ook niet relevant. Uit de correspondentie blijkt dat partijen hebben afgesproken dat werknemer de opleiding zou gaan volgen en hij heeft zich aan die afspraak gehouden. Van werkgeefster als makelaarskantoor mocht bovendien worden verwacht dat zij op de hoogte zou zijn van de kosten van de KRMT-opleiding. De kantonrechter vindt dat werkgeefster toen zij haar toezegging deed, kon en moest weten dat zij het risico liep dat de arbeidsovereenkomst voor het afronden van de opleiding zou eindigen, en dat zij in dat geval niet meer van de opleiding zou kunnen profiteren. Dat maakt, mede gelet op tekst van de toezegging, dat deze wordt uitgelegd als een onvoorwaardelijke toezegging om na het afronden van de opleiding, de kosten daarvan te betalen. Ten slotte is bij dit oordeel meegewogen dat in eerdere correspondentie en arbeidsovereenkomsten terugbetalingsregelingen zijn overeengekomen bij beëindiging van het dienstverband. In dat licht had het eveneens op de weg van werkgeefster gelegen om expliciet te benoemen dat zij de kosten van de opleiding niet voor haar rekening zou nemen als werknemer voor het behalen van de opleiding uit dienst zou gaan. Uit de processtukken volgt niet of en zo ja, wanneer, werknemer de KRMT-opleiding heeft behaald. Uit de toezegging van werkgeefster volgt één voorwaarde, en dat is dat de opleiding moet zijn afgerond voordat werkgeefster tot betaling overgaat. Aan die voorwaarde is (nog) niet voldaan, zodat de primaire vordering van werknemer om werkgeefster te veroordelen tot (onvoorwaardelijke) betaling, wordt afgewezen. Subsidiair heeft werknemer gevorderd dat werkgeefster wordt veroordeeld om een bedrag van € 7.145,98 aan werknemer te betalen binnen zeven dagen nadat hij zijn diploma voor het behalen van die opleiding heeft overgelegd. De kantonrechter vindt dat werkgeefster de kosten voor de KRMT-opleiding aan werknemer moet betalen, nadat werknemer die opleiding heeft afgerond.