Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 november 2022
ECLI:NL:GHAMS:2022:3198
Feiten
Werknemer is sinds maart 2015 in dienst bij werkgever. De arbeidsovereenkomst die op 1 januari 2018 is opgesteld, is niet ondertekend. Hieruit blijkt dat de arbeidsomvang van werknemer 38 uur per week bedraagt. Op 25 juli 2019 heeft werknemer aan werkgever zijn mondelinge verzoek doen toekomen tot wijziging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar een arbeidsovereenkomst waarbij het aantal uren dat wordt gewerkt flexibel is. Op 14 mei 2020 heeft X ernstige bedreigingen via WhatsApp ontvangen en zijn er twee kogels door de voorruit van haar auto geschoten. Zij en haar familie zijn met de dood bedreigd en afgeperst. Op 20 mei 2020 is een verdachte opgepakt die het identiteitsbewijs en de bankpas van werknemer in zijn bezit had. De verdachte is de broer van werknemer. Op 21 mei 2020 heeft werknemer werkgever bericht dat hij niet naar het werk kan komen wegens ‘politieproblemen’. De vennoten van werkgever en hun kinderen zijn tot 28 mei 2020 ondergebracht bij een onderduikadres. Op 7 juni 2020 hebben partijen elkaar op de werkplek gesproken en is werknemer verzocht de bedrijfssleutel in te leveren. Werknemer heeft dit geweigerd en verzocht om betaling van zijn salaris. Dit is op 11 juni 2020 betaald. Op 6 juli 2020 heeft de gemachtigde van werknemer werkgever geschreven dat het wegsturen van werknemer op 7 juni 2020 werd opgevat als ontslag waartegen protest werd aangetekend. De gemachtigde van werkgever heeft op 17 juli 2020 de gemachtigde van werknemer geschreven dat werknemer zelf het dienstverband heeft beëindigd per 1 juni 2020 en dat werknemer die dag op staande voet werd ontslagen. Werknemer heeft in eerste aanleg verzocht de opzegging te vernietigen. De kantonrechter heeft de verzoeken van werknemer afgewezen. Werknemer en werkgever hebben hoger beroep ingesteld.
Oordeel
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of werknemer zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 juni 2020. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van werknemer. De ongedateerde brief kan niet worden aangemerkt als een brief waarbij werknemer zijn arbeidsovereenkomst opzegt tegen 1 juni 2020. Werknemer heeft tevens betwist dat de handtekening op deze brief van hem is. Dit staat tussen partijen dus niet vast. Daarnaast is in de brief geen datum vermeld met ingang waarvan de arbeidsovereenkomst door middel van opzegging zou eindigen. Daarbij komt dat ter zitting in hoger beroep de advocaat van werkgever desgevraagd heeft verklaard dat uit deze brief niet valt af te leiden dat werknemer zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen 1 juni 2020. Uit enkele van die verklaringen kan hooguit worden afgeleid dat werknemer voornemens was te stoppen met zijn werkzaamheden voor werkgever, maar dat betekent nog niet dat hij aan dat voornemen daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven. Vervolgens is de vraag aan de orde of het op 7 juni 2020 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Uit niets blijkt dat werkgever op of omstreeks 7 juni 2020 een dringende reden heeft meegedeeld aan werknemer zodat niet kan worden gesproken over een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Het dienstverband heeft dus in ieder geval doorgelopen tot 17 juli 2020. Op voornoemde datum is werknemer alsnog op staande voet ontslagen. Tegen dit ontslag is werknemer in rechte niet opgekomen. Op 17 juli 2020 is dus een einde aan de arbeidsovereenkomst gekomen. Herstel daarvan is dus niet meer aan de orde. Werknemer heeft geen recht op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, transitievergoeding en billijke vergoeding. Ook heeft werknemer geen recht op loon nu hij zich niet beschikbaar voor werk heeft gehouden.