Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 9 september 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:3638
Feiten
Werknemer is op 1 juli 2017 in dienst getreden van werkgeefster. Werknemer is op 27 april 2022 op staande voet ontslagen door werkgeefster omdat werknemer als administrateur/boekhouder nauw betrokken was bij aan het licht gekomen frauduleuze inkooppraktijken. Ook heeft werknemer het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst geschonden en heeft hij geweigerd om mee te werken aan een door werkgeefster geïnitieerd onderzoek naar de frauduleuze inkooppraktijken. Daarnaast verwijt werkgeefster werknemer dat hij de huur en rente op een vordering die onderneming 1 op werkgeefster had, niet tijdig heeft betaald en heeft werknemer, zonder overleg en toestemming, grote bedragen overgeboekt en daardoor een liquiditeitsprobleem voor werkgeefster gecreëerd. Deze redenen vormen ieder op zich, maar ook in onderlinge samenhang beschouwd, een dringende reden, aldus werkgeefster. Werknemer verzoekt vernietiging van het ontslag op staande voet en tevens verzoekt hij dat wordt bepaald dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2022 is geëindigd.
Oordeel
Het staat vast dat er sprake was van inkoop, in die zin dat er inkooporders bij Chinese leveranciers werden geplaatst die vervolgens een pro forma factuur aan werkgeefster zonden. Deze vennootschappen verstuurden vervolgens (hogere) eigen facturen aan werkgeefster die vervolgens door werknemer buiten de gebruikelijke inkoopprocessen werden gehouden en daarmee buiten het zicht en medeweten van mevrouw C bleven. Werknemer heeft ook de Chinese facturen verwerkt. Hoewel deze praktijk op zijn minst dubieus is, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden, van belang of werknemer wist dat wat hij deed niet mocht. Hierover heeft werknemer onbetwist gesteld dat hij werkte volgens de geldende werkinstructies waarbij deze inkoopprocedure werd gehanteerd op aangeven van de heer B, destijds bestuurder van werkgeefster. Mevrouw C heeft in het rapport bevestigd dat zij wist van de gang van zaken rondom de inkoop via de buitenlandse vennootschappen van de heer B, maar dat zij 'veronderstelde' dat deze inkopen niet meer werden voortgezet nadat zij de aandelen van werkgeefster had verworven. Naar het oordeel van de kantonrechter had zij met dit enkele veronderstellen niet mogen volstaan. Werknemer is vervolgens doorgegaan met de voor hem gebruikelijke werkwijze omdat er geen andersluidende instructie was gegeven. Dit vormt aldus geen dringende reden. Verder heeft werkgeefster aan het ontslag ten grondslag gelegd dat werknemer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door informatie van werkgeefster aan de heer B door te spelen. Dit vormt geen dringende reden, omdat dit onderdeel was van de gebruikelijke handelwijze. Ook de weigering van werknemer om aan het onderzoek van de onderneming mee te werken vormt geen dringende reden voor het ontslag. Hoewel de weigering mee te werken aan het onderzoek niet wenselijk is, is het onvoldoende ernstig om van een dringende reden te kunnen spreken. Op 8 maart 2022 is werknemer geschorst en is zijn loon stopgezet omdat hij weigerde mee te werken aan het onderzoek. Dit was geen reden om het loon stop te zetten en dus zal het verzochte loon vanaf 8 maart 2022 worden toegewezen tot aan de datum van het ontslag op staande voet op 27 april 2022, te vermeerderen met de vakantietoeslag en wettelijke verhoging. Ook zal de vordering tot uitbetaling van vakantiedagen en de transitievergoeding worden toegewezen. Werknemer heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij berust in het ontslag en een billijke vergoeding wil. Nu opgezegd is in strijd met artikel 7:671 BW heeft werknemer recht op een billijke vergoeding van twee maanden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat werknemer gezien de huidige arbeidsmarkt, waarin de vraag naar personeel groter is dan het aanbod, en zijn ruime werkervaring, ook niet heeft gesteld dat hij lang werkloos zal blijven.