Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 16 november 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:5386
Geldig studiekostenbeding voor (niet noodzakelijke/niet verplichte) opleiding tot verzekeringsarts, ook al is geen ‘glijdende schaal’ afgesproken voor de terugbetaling van het lesgeld. Op grond van het goed werkgeverschap dient werknemer niet honderd procent van de studiekosten terug te betalen, aangezien werkgeefster baat heeft gehad bijna de afronding van de opleiding.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 2015 bij werkgeefster in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Aanvankelijk was hij bij werkgeefster werkzaam in de functie van basisarts en vanaf 1 oktober 2019 als verzekeringsarts. Kort na zijn indiensttreding heeft werkgeefster werknemer in de gelegenheid gesteld om een opleiding tot verzekeringsarts te volgen. Het betrof de vierjarige opleiding 'Medische vervolgopleiding Verzekeringsgeneeskunde'. Werknemer is in september 2015 gestart met de opleiding. Afgesproken werd dat hij de opleiding gedeeltelijk, namelijk voor ongeveer acht uur per week, onder werktijd mocht doen. In september 2019 heeft werknemer de opleiding met succes afgerond. Het lesgeld voor de opleiding bedroeg € 48.100. Partijen hebben voor deze kosten een studiekostenovereenkomst gesloten. Op grond hiervan heeft werkgeefster het lesgeld aan de onderwijsinstelling betaald en zijn afspraken gemaakt over onder meer de terugbetaling van de volledige opleidingskosten wanneer het dienstverband met werknemer eindigt binnen vijf jaar na afronding van de opleiding. De arbeidsovereenkomst is na opzegging door werknemer geëindigd per 1 november 2021. Werkgeefster stelt dat werknemer op grond van de bepaling in de studiekostenovereenkomst gehouden is het lesgeld terug te betalen. Zij heeft werknemer bij brief van 18 oktober 2021 verzocht om binnen vier weken na het einde van de dienstbetrekking € 48.100 aan haar te voldoen. Omdat werknemer niet aan dit verzoek heeft voldaan, vordert werkgeefster in deze procedure de veroordeling van werknemer tot betaling van € 48.100, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Werknemer voert als verweer dat de studiekostenovereenkomst niet geldig is, omdat in de overeenkomst geen baatperiode is opgenomen en een glijdende schaal voor terugbetaling van de kosten ontbreekt.

Oordeel

Rechtsgeldig studiekostenbeding

Het tussen werkgeefster en werknemer overeengekomen studiekostenbeding bevat geen glijdende schaal en voldoet daarmee niet aan de door de Hoge Raad gegeven criteria (in het arrest Muller/Van Opzeeland). Dit betekent echter niet dat werkgeefster geen beroep kan doen op het beding. In het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad ging het namelijk om een situatie waarin een werknemer verplicht was om tijdens werktijd een opleiding te volgen en betrof het de terugbetaling van het over die studieperiode genoten loon. Die situatie doet zich hier niet voor. Tussen partijen staat vast dat de door werknemer gevolgde opleiding niet verplicht of noodzakelijk was voor werknemer om zijn functie van basisarts goed te kunnen uitoefenen. Werkgeefster heeft op de zitting aangegeven dat zij nieuwe werknemers wil aantrekken en aan zich wil binden door jaarlijks enkelen van hen de mogelijkheid te bieden een vervolgopleiding te volgen. Werknemer heeft van die gelegenheid gebruik willen en mogen maken. Het was dus geen studie die werkgeefster (standaard) aan haar werknemers aanbood. Daar komt bij dat het hier aan de orde zijnde studiekostenbeding niet ziet op de terugbetaling van het over de studieperiode genoten loon. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad gaat het hier om studiekosten in enge zin, namelijk uitsluitend om het door werkgeefster betaalde lesgeld. Werkgeefster heeft weliswaar gesteld dat haar investering veel meer bedraagt dan het bedrag aan lesgeld, maar die kosten worden in deze procedure niet gevorderd en daar ziet het studiekostenbeding ook niet op. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden staat het ontbreken van de glijdende schaal in het studiekostenbeding in dit geval niet aan de rechtsgeldigheid van het beding in de weg.

Terug te betalen studiekosten

De vraag is echter of werkgeefster op grond van het in artikel 7:611 BW neergelegde beginsel van goed werkgeverschap in dit specifieke geval wel honderd procent van de studiekosten kan vorderen. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk dat werkgeefster enig profijt heeft gehad van de door werknemer succesvol afgeronde opleiding. Werknemer is namelijk direct na afronding van de opleiding vanaf 1 oktober 2019 door werkgeefster aangesteld als verzekeringsarts en vanaf dat moment als zodanig werkzaam geweest. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat werkgeefster vanaf 1 oktober 2019 een begin heeft gemaakt met het terugverdienen van haar investering in werknemer. Nu werkgeefster gedurende (afgerond) twee jaar baat heeft gehad bij de door werknemer gevolgde opleiding, getuigt het niet van goed werkgeverschap dat zij honderd procent van de studiekosten bij werknemer in rekening brengt. Uitgaande van de door werkgeefster zelf in het studiekostenbeding opgenomen baatperiode van vijf jaar, kan zij slechts aanspraak maken op terugbetaling van drie vijfde deel van het door haar betaalde lesgeld. De gevorderde hoofdsom wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 28.860 (drie vijfde deel van € 48.100), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021 tot de voldoening.