Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 22 december 2022
ECLI:NL:RBLIM:2022:10478
Feiten
Werknemer is sinds 10 juli 2018 in dienst bij DocMorris N.V. in de functie van Outbound Employee. Werknemer heeft zich, na eerdere ziekmeldingen, op 27 mei 2021 opnieuw ziekgemeld. Partijen hebben met ingang van 1 september 2021 de arbeidsovereenkomst beëindigd met wederzijds goedvinden. Op 26 juli 2021 is de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Werknemer heeft zich op 19 november 2021 op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van omstandigheden c.q. dwaling en vernietigt de vaststellingsovereenkomst. Werknemer kan namelijk geen aanspraak maken op een uitkering van het UWV wegens het plegen van een benadelingshandeling. Ook vordert werknemer het loon vanaf 1 september 2021. In oktober 2022 constateert DocMorris dat de loonbetaling door een administratieve fout niet is stopgezet. Werknemer vordert onder meer DocMorris te veroordelen tot betaling van het loon van € 1.608,98 bruto per maand althans het netto-equivalent daarvan à € 1.462,17 vanaf oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging, alsmede tot betaling van de proceskosten. DocMorris vordert verweer.
Oordeel
De kantonrechter stelt in kort geding vast dat het spoedeisend belang aanwezig is en zal de vraag beantwoorden of werknemer de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling of misbruik van omstandigheden. De kantonrechter zal een beroep op artikel 6:228 BW met terughoudendheid dienen toe te passen. Partijen komen in beginsel geen beroep op dwaling toe ten aanzien van hetgeen waarover juist werd getwist of onzekerheid bestand. Blijkt echter een misvatting te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan is een beroep op dwaling wel mogelijk. Werknemer heeft zijn beroep op dwaling niet nader toegespitst op enige van de in artikel 6:6228 lid 1 BW onder a, b of c genoemde situaties. Het had op de weg van werknemer gelegen zijn stellingen nader te onderbouwen en toe te lichten. Het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ligt bij werknemer. Uit gespreksverslagen is gebleken dat werknemer door verschillende personen meerdere keren op de nadelige gevolgen voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst is gewezen en de risico’s van het ziek uit dienst gaan. Op het moment van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst was werknemer naar behoren op de hoogte van de gevolgen van de beëindiging van zijn dienstverband. Ook heeft werknemer geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de vaststellingsovereenkomst binnen twee weken te ontbinden. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Op grond van het vorenstaande is niet voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een beroep op dwaling van werknemer zal honoreren. In dit kort geding slaagt het beroep van werknemer op dwaling daarom niet. Van misbruik van omstandigheden kan gelet op het voorgaande evenmin worden gesproken. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat werknemer geen uitkering krijgt, is ongelukkig maar kan niet voor rekening en risico van DocMorris komen. De vaststellingsovereenkomst blijft in stand, de arbeidsovereenkomst tussen partijen is per 1 september 2021 geëindigd en werknemer kan geen aanspraak maken op betaling van enig loon. De vordering van werknemer tot betaling van loon zal dan ook worden afgewezen. Werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten.