Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 26 oktober 2022
ECLI:NL:RBMNE:2022:4905
Feiten
Werkgeefster is producent en leverancier. Werkgeefster valt gelet op haar bedrijfsactiviteiten in de grootmetaal onder de Cao Metalektro (hierna: de cao). De vraag die hier voorligt, is of werkgeefster in strijd met de cao heeft gehandeld door tijdens de coronacrisis een collectieve vakantie vast te stellen. Partijen zijn het erover eens dat werkgeefster op grond van het bepaalde in de cao in beginsel de mogelijkheid heeft een collectieve vakantie vast te stellen, maar het houdt partijen verdeeld of werkgeefster wel conform het hierover bepaalde in de cao heeft gehandeld. Op basis van de cao kan de collectieve vakantie vast worden gesteld, nadat werkgever daarover overeenstemming heeft bereikt met de Ondernemingsraad (hierna: OR). Daarnaast moet werkgever de collectieve vakantie tijdig hebben vastgesteld. Bij tussenbeschikking van 15 juni 2022 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover nader uit te laten tijdens deze mondelinge behandeling.
Oordeel
Gelet op de hiervoor besproken verklaringen stelt de kantonrechter vast dat tijdens het overleg met de directie op 16 maart 2020 slechts het dagelijks bestuur van de OR aanwezig is geweest. Verder is niet komen vast te staan dat tijdens dat overleg instemming aan de OR is gevraagd, althans daarvan is de kantonrechter gelet op de wisselende schriftelijke en mondelinge verklaringen van de heer A niet overtuigd. Daarnaast staat vast dat de heer B, voor zover juist is wat A daarover tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, in elk geval niet bij het overleg op 16 maart 2020 van de OR – dat aansluitend op de vergadering met de directie zou hebben plaatsgevonden – aanwezig is geweest. Werkgeefster stelt weliswaar dat met het dagelijks bestuur van de OR overeenstemming is bereikt over het besluit van de directie en dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 4.1.6. onder f van de cao omdat de cao niet voorschrijft dat instemming moet zijn bereikt met de voltallige OR, maar de kantonrechter volgt die uitleg van de cao-bepaling van werkgeefster niet. Uit artikel 4.1.6. onder f van de cao blijkt immers niet dat het voldoende is om overeenstemming met het dagelijks bestuur van de OR te hebben bereikt. In dat artikel wordt slechts gesproken over overeenstemming met de OR. Gelet op de cao-norm die hier bij de uitleg van toepassing is, moet zo veel mogelijk worden aangesloten bij de letterlijke tekst van de bepaling en daaruit blijkt niet dat het voldoende is om overeenstemming te hebben bereikt met een afvaardiging van de OR. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat werkgeefster voorafgaand aan haar besluit overeenstemming met de OR heeft bereikt. Daarmee staat vast dat werkgeefster in strijd met artikel 4.1.6 sub f cao heeft gehandeld. Dat artikel 27 lid 2 WOR hier niet van toepassing was en werkgeefster dus geen formeel instemmingstraject hoefde te volgen, zoals werkgeefster nog naar voren heeft gebracht, maakt die conclusie niet anders. De kantonrechter kan zich zeer goed voorstellen dat werkgeefster zich onder de destijds gegeven omstandigheden genoodzaakt voelde snel te handelen, maar dit laat onverlet dat werkgeefster wel de CAO dient na te leven. Dat dit onder die gegeven omstandigheden niet van haar gevergd kon worden is gesteld noch gebleken. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich dat de vraag of voldaan is aan het vereiste dat de vakantie tijdig is vastgesteld in de zin van artikel 4.1.6 sub g van de CAO, geen beantwoording meer behoeft. Evenmin hoeft nog te worden geoordeeld of in strijd met artikel 4.1.7 sub b en c van de CAO is gehandeld, omdat dit de uitkomst van de procedure voor het overige niet anders maakt.