Rechtspraak
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 30 december 2022
ECLI:NL:RBDHA:2022:14387
Feiten
Werknemer per 1 april 2008 in dienst getreden bij Eminent Produce B.V. (hierna: Eminent). Laatstelijk was hij werkzaam als meewerkend voorman tegen een brutomaandsalaris van € 3.167,15, te vermeerderen met een persoonlijke toeslag van € 445 bruto per maand en een vakantietoeslag van € 300,89 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 38 uur per week. Op 6 april 2022 is werknemer vrijgesteld van werk in verband met verdenkingen van privébetalingen aan werknemer door uitzendbureaus, waar Eminent gebruik van maakt. Sindsdien staat werknemer op non-actief. Eminent verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
Oordeel
De kantonrechter behoeft de ontslaggrond niet te beoordelen, nu werknemer via de band van het voorwaardelijk tegenverzoek ook heeft gesteld dat een voortzetting van het dienstverband niet opportuun is vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Omdat beide partijen ieder voor zich stellen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zal de kantonrechter deze wederzijdse erkenning als uitgangspunt nemen voor een voldragen ontslaggrond en daarom de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden. Weliswaar stelt werknemer dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst alleen in de rede ligt als hem een transitievergoeding en een forse billijke vergoeding wordt toegekend, maar daarmee miskent hij dat een verstoorde arbeidsverhouding als ontslaggrond niet voorwaardelijk gesteld kan worden aan de toekenning van de transitievergoeding en/of een billijke vergoeding. In het verzoekschrift van Eminent wordt uitsluitend vermeld dat betaling van de transitievergoeding niet aan de orde is wegens het ernstig verwijtbaar handelen van werkgever. Dat ernstig verwijtbaar handelen ziet op het verwijt dat Eminent werknemer heeft gemaakt, namelijk dat hij in privé geld zou hebben aangenomen van uitzendbureaus, waar Eminent, via tussenkomst van werknemer, uitzendkrachten van betrekt. Dat werknemer geld zou hebben aangenomen van uitzendbureaus wordt echter door hem ontkend en kan dus zonder nadere bewijsvoering niet worden aangenomen. Eminent heeft echter geen specifiek bewijsaanbod op dit punt gedaan, zodat de handelswijze van werknemer niet komt vast te staan. De transitievergoeding ter hoogte van € 18.695,64 bruto wordt toegewezen. Werknemer heeft in het verweerschrift een aantal elementen naar voren gebracht, waaruit naar zijn overtuiging volgt dat hij ten onrechte wordt beschuldigd van het aannemen van steekpenningen en van het doen van discriminerende en racistische uitlatingen. Daarbij stelt hij dat hij ten onrechte en zonder toepassing van hoor en wederhoor is geschorst en dat de schorsing ten tijde van het inzenden van het verweerschrift al zes maanden voortduurde, waardoor terugkeer niet meer opportuun was. Werknemer heeft zich echter nimmer krachtdadig tegen de schorsing verzet, bijvoorbeeld door een verzoek te doen tot wedertewerkstelling. In dat licht zal de kantonrechter het bewijsaanbod van werknemer passeren. Alles overziende komt de kantonrechter tot het oordeel dat er onvoldoende onomstotelijke feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat Eminent ernstig verwijtbaar jegens werknemer heeft gehandeld. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Eminent is voor toekenning van een billijke vergoeding aan werknemer geen aanleiding.