Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 december 2022
ECLI:NL:RBAMS:2022:7583
Feiten
Werknemer heeft sinds zijn indiensttreding in 1991 verschillende functies bekleed bij Rabobank. Werknemer heeft in juni 1999 een leaseauto toegekend gekregen en partijen hebben een leaseovereenkomst gesloten voor vier jaar. Het laatste leasecontract liep van 13 juni 2012 tot juni 2017. Vanaf 2010 bestaat een centraal geadviseerde autoleaseregeling. Nadat namens Rabobank in een werkoverleg was aangegeven dat de leaseregeling zou worden afgeschaft heeft werknemer een e-mail van 16 mei 2013 aan destijds het hoofd HR Rabobank Bollenstreek en zijn leidinggevende gestuurd. Naar aanleiding van deze e-mail heeft een gesprek plaatsgevonden. Bij brief van 4 juni 2013 heeft Rabobank werknemer meegedeeld dat met ingang van 1 juni 2013 het leasebeleid wordt gewijzigd, dat er vanaf die datum geen leaseauto’s meer worden verstrekt en dat de huidige leasecontracten worden beëindigd per 1 juni 2015. Op 29 december 2016 heeft Rabobank beslist dat vanaf 1 januari 2018 de centrale autoleaseregeling Rabobank zou worden toegepast en dat op grond daarvan diverse werknemers niet meer in aanmerking zouden komen voor een leaseauto. Een aantal van deze werknemers is een procedure gestart. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2110) uitspraak gedaan. Na voornoemde uitspraak van het hof heeft Rabobank besloten het arrest ook op andere werknemers toe te passen. Daartoe heeft zij in november 2020 een digitaal loket lease geopend en een beoordelingscommissie ingesteld. De beoordelingscommissie hanteerde daarbij een verjaringstermijn van 5 jaar, voorafgaand aan het instellen van het digitale loket. Dit hield in dat werknemers die hun auto op of na 1 december 2015 hebben ingeleverd en die van mening zijn dat zij aan een van de criteria van het hof voldoen, bij de beoordelingscommissie een aanvraag in kunnen dienen. Werknemer heeft zich op 25 november 2020 bij het digitaal loket gemeld. Op 2 december 2020 heeft de beoordelingscommissie werknemer laten weten dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen, omdat hij zijn leaseauto op 31 mei 2015 al had ingeleverd. Omdat er verschil van mening tussen Rabobank en (de gemachtigde van) verschillende werknemers bestond over de uitleg van het hof heeft Rabobank een expertopinie gevraagd aan een externe commissie, de Commissie Arbeidsgeschil Rabobank (hierna: commissie ARA). Na het advies van de Commissie ARA heeft Rabobank de aanvraag van werknemer opnieuw beoordeeld en heeft zij werknemer per e-mail van 14 september 2021 bericht dat hij geen recht heeft op een leaseauto, nu uit zijn dossier niet blijkt dat hij de leaseauto onder protest heeft ingeleverd en werknemer ook niet binnen bekwame tijd na het inleveren van de leaseauto in 2015 bezwaar heeft gemaakt. Werknemer stelt in deze procedure onder meer dat het ter beschikking stellen van een leaseauto voor hem als arbeidsvoorwaarde geldt.
Oordeel
Is de leaseauto een arbeidsvoorwaarde?
Ter beoordeling van de vordering dient eerst vastgesteld te worden of sprake is van een arbeidsvoorwaarde, zoals geformuleerd door het hof en nader ingevuld door de Commissie ARA. De vraag is derhalve of in de onderhavige zaak moet worden aangenomen dat de leaseauto uitdrukkelijk aan werknemer is toegekend in verband met zijn functie. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet is af te leiden uit hetgeen overgelegd en overigens naar voren gebracht is. Nu voorts wel vaststaat dat werknemer de leaseauto langer dan tien jaar tot zijn beschikking heeft gehad en dat sprake was van ten minste twee verlengingen van een voor vijf jaar aangegane leaseovereenkomst, komt de kantonrechter tot de conclusie dat conform hetgeen het hof en de Commissie ARA daarover hebben overwogen, werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij die leaseauto bij een functiewijziging mocht behouden en dat de toekenning van de leaseauto daarmee als een arbeidsvoorwaarde van werknemer aangemerkt dient te worden. Dat betekent tevens dat deze arbeidsvoorwaarde niet eindigt op het moment dat werknemer een andere functie heeft gekregen of krijgt.
Kan werknemer alsnog aanspraak maken op een leaseauto c.q. schadevergoeding?
Uit de expertopinie van Commissie ARA volgt dat werknemer alsnog aanspraak kan maken op een leaseauto, tenzij vastgesteld kan worden dat hij de leaseauto heeft ingeleverd en daarover (geruime tijd) niet heeft geklaagd. Rabobank stelt weliswaar dat werknemer de auto op 31 mei 2015 zonder protest heeft ingeleverd, maar de kantonrechter is van oordeel dat de wijze waarop werknemer in zijn e-mails van 16 mei en 18 juni 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen de aangekondigde afschaffing van het recht op een leaseauto voldoende aangemerkt kan worden als het maken van bezwaar in de door de Commissie ARA bedoelde zin. Het feit dat werknemer de leaseauto vervolgens zonder nader protest op 31 mei 2015 heeft ingeleverd en dat hij bij functiewijziging daarna niet meer over de leaseauto is begonnen maakt dat evenmin anders: gelet op de tussen partijen bestaande gezagsverhouding en het feit dat Rabobank uitdrukkelijk te kennen had gegeven niet van standpunt te zullen veranderen kan werknemer niet worden tegengeworpen dat hij niet is blijven volharden in zijn protest. Nu hiervoor is overwogen dat voldoende gebleken is dat werknemer heeft geprotesteerd tegen het moeten inleveren van de auto, is de kantonrechter, met de Commissie ARA, van oordeel dat, nu er ook geen overige gronden daarvoor zijn gesteld, daardoor geen plaats is voor een beroep op de leerstukken instemming, rechtsverwerking en klachtplicht. Nu aan werknemer niet met terugwerkende kracht een leaseauto kan worden toegekend, heeft hij over de periode vanaf 1 april 2016 totdat hij feitelijk weer over een leaseauto kan beschikken, recht op een schadevergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat werknemer het door hem gestelde schadebedrag bij akte nader dient te onderbouwen.