Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 24 januari 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:318
Feiten
Werkneemster is in oktober, november of december 2019 bij werkgeefster in dienst getreden als international sales manager. Volgens werkgeefster is de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegd en is daarin een geheimhoudingsbeding, een concurrentiebeding, een relatiebeding en een boetebeding opgenomen. Partijen hadden een affectieve relatie die in januari 2022 geëindigd is. Dit heeft ook geleid tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Werkgeefster heeft het loon van werkneemster tot en met augustus 2022 doorbetaald. Werkgeefster verwijt werkneemster dat zij tijdens en na haar dienstverband contracten heeft afgesloten buiten werkgeefster om en commissiegelden heeft laten overmaken naar eigen bankrekeningen. Werkneemster heeft op 1 februari 2022 een eenmanszaak opgericht en die op 28 september 2022 omgezet in een besloten vennootschap. Werkgeefster heeft werkneemster onder meer gesommeerd om alle concurrerende activiteiten en contacten met relaties en klanten van werkgeefster te staken. Zij vordert onder meer dat werkneemster zich onthoudt van iedere inbreuk op het overeengekomen geheimhoudings-, concurrentie-, en relatiebeding.
Oordeel
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of zij een concurrentie-, relatie en/of geheimhoudingsbeding zijn overeengekomen. Werkgeefster heeft gesteld dat werkneemster bij de totstandkoming en ondertekening van twee arbeidsovereenkomsten betrokken is geweest. De eerste arbeidsovereenkomst is volgens werkgeefster digitaal door werkneemster ondertekend. Omdat zij het niet eens was met de daarin opgenomen beperkende bedingen is de tweede (definitieve) arbeidsovereenkomst opgesteld, die door werkneemster fysiek is ondertekend. Werkneemster heeft hierover verklaard dat aan haar meerdere keren een arbeidsovereenkomst is voorgehouden, maar dat zij nooit tot ondertekening daarvan is overgegaan omdat zij niet instemde met de daarin opgenomen bedingen. Een digitale handtekening heeft zij niet gezet. De kantonrechter stelt vast dat volgens de stellingen van beide partijen aan de eerste arbeidsovereenkomst voorbij moet worden gegaan. Werkgeefster heeft deze overgelegd bij het verzoekschrift tot het leggen van beslag, maar heeft zich in deze procedure niet op het standpunt gesteld dat dit de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst zou zijn. Van de tweede arbeidsovereenkomst, die volgens werkgeefster wel zou gelden, is geen origineel overgelegd. Desgevraagd heeft werkgeefster erkend niet over de originele versie van de tweede arbeidsovereenkomst te beschikken. Los van het feit dat een kortgedingprocedure zich niet voor bewijslevering leent, kan dan ook niet worden vastgesteld dat werkneemster daadwerkelijk haar handtekening onder de tweede arbeidsovereenkomst heeft gezet en deze niet, zoals zij stelt, eronder gekopieerd is. Maar ook als moet worden aangenomen dat werkneemster de tweede arbeidsovereenkomst wél heeft ondertekend, kan niet zonder meer worden aangenomen dat zij daarmee ook daadwerkelijk heeft ingestemd met de in die arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen. Naar de eigen stelling van werkgeefster was werkneemster het immers niet eens met de bedingen en heeft zij slechts getekend onder druk om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Zodoende concludeert de kantonrechter dat thans niet in hoge mate waarschijnlijk kan worden geacht dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat werkneemster gebonden is aan het concurrentie-, relatie en/of geheimhoudingsbeding. De vordering wordt daarom afgewezen.