Naar boven ↑

Rechtspraak

Werkgever/Werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 7 februari 2023
ECLI:NL:GHAMS:2023:307
Gezag van gewijsde. Omvang van de schade als gevolg van een onrechtmatige daad. Nader onderzoek vanwege het mogelijk vervalsen van een handtekening.

Feiten

Werknemer is op 1 maart 2016 voor veertig uur per week in dienst getreden bij werkgever als CFO. Op 27 december 2017 hebben partijen een geldleningsovereenkomst gesloten, waarbij werkgever € 90.000 aan werknemer heeft geleend tegen een rente van 2,9% per jaar. Afgesproken is dat de aflossing in overleg geschiedt, maar uiterlijk voor 1 maart 2023. Op 19 maart 2020 heeft werkgever aan werknemer verzocht de lening vroegtijdig af te lossen in verband met zijn liquiditeitspositie. Op 2 april 2020 heeft werknemer een bedrag van € 135.000 van de bankrekening van werkgever naar zijn privérekening gestort. Werkgever heeft de transactie dezelfde dag ontdekt en werknemer gesommeerd het bedrag terug te boeken. Dit heeft werknemer nagelaten. Op 3 april 2020 heeft werkgever werknemer op staande voet ontslagen. Op 8 april 2020 heeft werkgever conservatoir beslag laten leggen op de woning en bankrekening van werknemer. Werknemer heeft het ontslag op staande voet aangevochten bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven (hierna: WWZ-beschikking). De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan, omdat daartegen geen rechtsmiddel is ingesteld. Werkgever heeft in eerste aanleg onder andere een verklaring voor recht gevorderd dat werknemer onrechtmatig heeft gehandeld en vordert schadevergoeding. De vorderingen van werkgever zijn grotendeels toegewezen. Werkgever en werknemer hebben hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Werkgever heeft een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van de WWZ-beschikking. Allereerst overweegt het hof dat werkgever zijn beroep op het gezag van gewijsde van de WWZ-beschikking tijdig heeft gedaan, namelijk in reactie op het door werknemer met de onderhavige grieven gevoerde betoog dat hij voormeld bedrag niet eigenmachtig maar met toestemming van werkgever naar zichzelf heeft overgemaakt, en aldus niet onrechtmatig jegens werkgever heeft gehandeld. Er bestond voor werkgever geen aanleiding om zich reeds bij memorie van grieven op het gezag van gewijsde van de WWZ-beschikking te beroepen. Omdat ook thans de vraag aan de orde is – zakelijk – of werknemer eigenmachtig, zonder toestemming van werkgever en zonder voortijdige mededeling daarvan aan werkgever voormeld bedrag naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt (en of hij aldus onrechtmatig jegens werkgever heeft gehandeld), heeft het zojuist weergegeven oordeel van de kantonrechter in de WWZ-zaak ook in de onderhavige zaak tussen partijen bindende kracht. Het hof zal daarom van voormeld oordeel moeten uitgaan. Werknemer heeft voor het eerst in de onderhavige procedure een beroep gedaan op een volgens hem door X op omstreeks 19 maart 2020 getekend stuk met een specificatie van de nettopremies over 2016 tot en met 2019, volgens dat stuk ingeschat op € 135.000, waaruit volgens hem blijkt dat zowel het bedrag van € 135.000 met X is besproken en door deze geaccordeerd, alsook dat hij dit bedrag aan zichzelf mocht overmaken. Dit stuk doet niet af aan het gezag van gewijsde van de WWZ-beschikking. Er blijkt immers niet uit dat werknemer toestemming had om het bedrag van €135.000 aan zichzelf over te maken. Werkgever meent verder dat werknemer dient te worden veroordeeld tot betalen van € 135.000, in plaats van € 55.000. De kantonrechter heeft in de WWZ-beschikking niet geoordeeld dat werknemer geen aanspraak heeft op het door hem eigenmachtig overgeboekte bedrag van € 135.000, maar slechts dat die aanspraak niet is komen vast te staan. Werknemer beschikt niet over het origineel van het getekende stuk van 19 maart 2020. Werkgever betwist het bestaan van het stuk en stelt dat de handtekening vervalst is. Het hof houdt de zaak aan om te onderzoeken of de handtekening vervalst is.