Naar boven ↑

Rechtspraak

IVA/Queissen
Hoge Raad (Locatie Den Haag), 17 november 1978
ECLI:NL:HR:1978:AC6391
IVA/Queissen. Thuis-ponstypiste is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werkneemster is met ingang van 4 november 1974 als thuis-ponstypiste in dienst getreden van IVA Instituut voor Automatisering B.V. (hierna: IVA). IVA heeft in februari 1975 aan werkneemster laten weten dat zij een einde wenste te maken aan de dienstbetrekking en heeft vanaf die dag werkneemster geen werk meer bezorgd. Werkneemster heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen, zodat – in haar optiek – de dienstbetrekking tussen partijen is blijven voortbestaan. Werkneemster heeft zich bereid verklaard de overeengekomen thuisarbeid te blijven verrichten. Tussen partijen is in geschil of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Werkneemster stelt dat dit het geval is; IVA stelt dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, maar van een raamovereenkomst op grond waarvan zij gehouden was aan werkneemster thuiswerk aan te bieden.

Oordeel

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Beoordeeld dient te worden of tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ten aanzien van het element ‘arbeid’ wordt als volgt overwogen. Werkneemster heeft tussen november 1974 en februari 1975 vijf dagen niet gewerkt. Het niet werken op die dagen geschiedde op van tevoren aangekondigde wens van werkneemster en niet doordat IVA onvoldoende thuiswerk kon bieden. De rechtbank oordeelde dat de in het contract opgenomen vrijheid ‘dagelijks te kunnen stoppen’ een vrijheid was voor werkneemster waarvan zij – mede blijkens de toelichting in het contract – slechts sporadisch en met duidelijke motivatie gebruik mocht maken om een snipperdag op te nemen, omdat IVA bijzonder gebaat was bij realisering van de dagelijkse productie (zij had immers de nodige machines beschikbaar gesteld, die rendabel dienden te blijven). De verplichting van werkneemster om voor IVA arbeid te verrichten staat hiermee vast. De rechtbank stelt verder voorop dat voor het al dan niet bestaan van een gezagsverhouding niet doorslaggevend is of de werknemer vrij is zelf het werk in te delen en de werkuren te bepalen. Werkneemster was verplicht een minimale hoeveelheid werk per dag te verrichten en voorts was gebleken dat IVA voor het uitvoeren van het ponswerk duidelijke instructies moest geven en dat de door werkneemster verrichte werkzaamheden behoorden tot de gewone bedrijfsarbeid van IVA. Uit het hiervoor overwogene volgt naar het oordeel van de rechtbank dat IVA gezag over werkneemster uitoefende doordat laatstgenoemde zich de aanwijzingen van IVA moest laten gezeggen zowel wat betreft de wijze van uitvoering van het werk als het tempo waarin zulks diende te geschieden, zodat nu hiervoor reeds is beslist dat werkneemster zich bij het meergenoemde contract verbonden heeft tot het persoonlijk verrichten van ponswerkzaamheden voor IVA, de tussen partijen gesloten overeenkomst een arbeidsovereenkomst is. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat het loon van werkneemster gebaseerd was op een bepaald bedrag per geponste kaart, welk bedrag door IVA per project in overleg met werkneemster werd vastgesteld. Het ontslag is daarmee nietig en werkneemster heeft aanspraak op doorbetaling van loon.