Rechtspraak
Feiten
Werkneemster is sinds 1 april 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst bij werkgever. Op 9 mei 2022 heeft werkneemster zich ziek gemeld. Op 29 november 2022 heeft de bedrijfsarts in de functionele mogelijkhedenlijst aangegeven dat werkneemster beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en in staat is om haar eigen werk volledig uit te voeren. Na de eerste week van werkhervatting heeft werkneemster zich wederom volledig ziek gemeld. Daarna heeft werkgever aan werkneemster een waarschuwing gegeven en aangegeven dat de betaling van het loon met ingang van 23 december 2023 zou worden stopgezet als zij zich niet zou houden aan haar re-integratieverplichtingen. De loonsanctie is vervolgens doorgezet. Op 24 januari 2023 heeft het UWV geoordeeld dat werkneemster op 29 november 2022 haar eigen werk niet kon doen. Werkneemster vordert onder meer de betaling van haar loon vanaf de datum waarop de eerste loonstop is opgelegd.
Oordeel
De kantonrechter stelt vast dat zowel het oordeel van de bedrijfsarts als het deskundigenoordeel van het UWV niet eenduidig is. Waar de bedrijfsarts onder hoofdstuk I van de functionelemogelijkhedenlijst nog aangeeft dat werkneemster beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en in staat is om haar eigen werk volledig uit te voeren, staat onder hoofdstuk VI dat er beperkingen zijn op energetisch vlak en wordt een opbouwschema geadviseerd. Dit is innerlijk tegenstrijdig. Het volledig en duurzaam geschikt zijn voor eigen werk strookt niet met de kennelijke noodzakelijkheid van een opbouwschema en omgekeerd. De kantonrechter begrijpt het advies van de bedrijfsarts echter zo dat bedoeld is dat werkneemster geschikt geacht wordt passend werk te verrichten overeenkomstig het opbouwschema. De vraag die in het kader van het deskundigenoordeel gesteld en beantwoord had moeten worden is of werkneemster per 28 november 2022 in staat geacht moest worden passende werkzaamheden overeenkomstig het opbouwschema van de bedrijfsarts te verrichten. Die vraag hield en houdt partijen immers verdeeld. Blijkens het deskundigenoordeel wordt ogenschijnlijk niet die vraag beantwoord. Er wordt immers geoordeeld dat werkneemster niet geschikt was haar eigen werkzaamheden (volledig) te verrichten. Hoewel zo geformuleerd blijkt uit het onderliggende rapport van de verzekeringsgeneeskundige wel dat het opbouwschema, alsmede het feit dat de klachten van werkneemster na een kortstondige werkhervatting zijn toegenomen en zij opnieuw is uitgevallen, zijn meegewogen in het oordeel dat werkneemster op 29 november 2022 niet geschikt was voor het uitvoeren van de bedongen werkzaamheden. Dat de verzekeringsarts meende dat het opbouwen daarvan op dat moment wel tot de mogelijkheden behoorde, blijkt op generlei wijze. De kantonrechter acht het in het kader van dit kort geding voorshands aannemelijk dat in een bodemprocedure tot het oordeel zal worden gekomen dat het loon op 23 december 2022 ten onrechte is stopgezet. Nadien heeft de bedrijfsarts op 3 februari 2023 een nieuw opbouwschema voorgesteld. Werkneemster geeft aan dat zij nadien heeft getracht haar werkzaamheden te hervatten, maar opnieuw is uitgevallen. Werkgever houdt vast aan het oordeel van de bedrijfsarts en heeft per 20 februari 2023 het loon (opnieuw) stopgezet. Er bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat dit advies op dat moment onjuist was. De kantonrechter is daarom voorshands van oordeel dat de loonstop vanaf 20 februari 2023 vooralsnog terecht is toegepast. De gevorderde loondoorbetaling wordt toegewezen over de periode 23 december 2022 tot 20 februari 2023.