Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 24 maart 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:3172
Feiten
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid geboden om zich bij akte uit te laten over het antwoord op de vraag of de langdurige arbeidsongeschiktheid van werknemer een omstandigheid is die geheel of gedeeltelijk aan hem kan worden toegerekend. Partijen hebben van die gelegenheid gebruikgemaakt.
Oordeel
De wetgever heeft beoogd de werknemer bescherming en tegenwicht te bieden aan de economisch sterkere werkgever. De kantonrechter zoekt aansluiting bij de in de wet geregelde situaties waarin is bepaald dat de werknemer een hem in beginsel toekomend recht, zoals loondoorbetaling tijdens ziekte of aanspraak op schadevergoeding, niet heeft als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De opzet van de werknemer moet in zo’n geval zijn gericht op het ziek worden of het lijden van schade, of de werknemer moet zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan de ziekte of het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zijn geweest. Van een van deze situaties is slechts bij (hoge) uitzondering sprake. Zo kan opzettelijk risicovol gedrag, zoals sportbeoefening, niet tot verlies van de aanspraak op loondoorbetaling tijdens ziekte leiden (zie Kamerstukken II 1995/96, 24439, nr. 6, p. 74) en rechtvaardigt het bewust niet dragen van een veiligheidsgordel niet zonder meer de conclusie dat de werknemer onmiddellijk voorafgaande aan het hem overkomen ongeval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijken van het daardoor in het leven geroepen gevaar had behoren te weerhouden (zie HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175). Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat de langdurige arbeidsongeschiktheid van werknemer niet geheel of gedeeltelijk aan hem is toe te rekenen. Nergens blijkt uit dat zijn langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van werknemer. Als Conxillium toch had bedoeld de toepassing van de golden parachute-bepaling ook in gevallen waarin geen sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid ten gevolge van opzettelijk of bewust roekeloosheid handelen van werknemer uit te sluiten, dan had het - ook in het licht van de hiervoor geschetste beschermingsgedachte in het arbeidsrecht - op haar weg gelegen om dit expliciet in de golden parachute-bepaling op te nemen. Dat Conxillium dit niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico. Het verweer dat de reeds door Conxillium aan werknemer betaalde transitievergoeding van € 31.005,69 met de golden parachute-vergoeding van € 100.000 moet worden verrekend, wordt verworpen. Het had op de weg van Conxillium gelegen om dit expliciet in de golden parachute-bepaling op te nemen als zij dit met werknemer overeen had willen komen. Conxillium wordt veroordeeld om de golden parachute-vergoeding van € 100.000 aan werknemer te betalen binnen vijf dagen na betekenis van het vonnis. De wettelijke rente wordt toegewezen en Conxillium wordt veroordeeld in de proceskosten.