Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 4 mei 2023
ECLI:NL:RBAMS:2023:2930
Feiten
Werkneemster is sinds 1 oktober 2019 in dienst van Stichting Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis (hierna: Atria) als (statutair) directeur-bestuurder. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 10.931,99 bruto per maand, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. De RvT heeft in de periode van december 2021 tot maart 2022 diverse meldingen ontvangen over het gedrag van werkneemster, waaronder op 20 maart 2022 van de (externe) vertrouwenspersoon van Atria. Hoffmann Bedrijfsrecherche is ingeschakeld om klachten met betrekking tot (seksueel) grensoverschrijdend gedrag/intimiderend gedrag van, dan wel het niet integer handelen door werkneemster te onderzoeken. Naast het externe onderzoek door Hoffman heeft ook een intern onderzoek door de tijdelijke voorzitter van de RvT plaatsgevonden. Dit onderzoek zag op gebeurtenissen rond (mogelijke manipulatie van) het medewerkerstevredenheidsonderzoek (verder: het MTO), fondsenwerving en het cv van werkneemster. Bij brief van 5 december 2022 heeft Atria op de voet van artikel 3:49 BW de arbeidsovereenkomst met werkneemster vernietigd op grond van bedrog, subsidiair dwaling. In de brief stelt Atria het (volgens haar grensoverschrijdende) gedrag van werkneemster, het door haar wijzigen van de uitkomsten van het MTO, geconstateerde onjuistheden in het cv en het door haar niet beschikken over fondsenwervende kwaliteiten, aan de orde. Tijdens de vergadering van de RvT op 22 december 2022 is het besluit tot voorwaardelijk ontslag van werkneemster unaniem genomen. Bij e-mail van 27 december 2022 is het besluit aan haar kenbaar gemaakt. Atria verzoekt de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden, voor zover onherroepelijk komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet reeds is geëindigd op 5 dan wel 22 december 2022. Atria verzoekt om in dat geval te ontbinden op de kortst mogelijk termijn en zonder toekenning van een transitievergoeding en/of billijke vergoeding. Atria stelt daartoe dat sprake is van verwijtbaar handelen (e-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) dan wel een combinatie daarvan (i-grond).
Oordeel
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen wordt nog (uitgebreid) geprocedeerd over de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst van 5 december 2022 en de opzegging van 22 december 2022. Of in de onderhavige zaak sprake is van een arbeidsovereenkomst die nog bestaat en dus mogelijk ontbonden kan worden, zoals door Atria verzocht, is derhalve nog onduidelijk. Alvorens onderhavig verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld is van belang dat duidelijkheid bestaat over de tussen partijen vaststaande feiten en omstandigheden. Atria legt immers de verwijten die zij werkneemster maakt in het kader van de buitengerechtelijke vernietiging van 5 december 2022 en de opzegging door de RvT op 22 december 2022 ook aan het onderhavige ontbindingsverzoek ten grondslag. De daaromtrent nog vast te stellen feiten en omstandigheden zijn zowel relevant voor de beoordeling van de ontbindingsgrond als voor de termijn van de ontbinding. Omtrent die feiten en omstandigheden bestaat nog onvoldoende duidelijkheid om een beslissing te nemen. In de bodemprocedure, bekend onder zaaknummer C/13/732489 / HA ZA 23-374, liggen de buitengerechtelijke vernietiging van 5 december 2022 en het ontslagbesluit van 22 december 2022 voor. Gelet op de zorgvuldigheid acht de rechtbank het wenselijk dat op onderhavig verzoek zo veel mogelijk gelijktijdig zal worden beslist. Gesteld noch gebleken is dat onderhavig verzoek zodanig spoedeisend is dat het afwachten van de uitkomst van die procedure een onredelijke vertraging in de behandeling oplevert. De rechtbank houdt de onderhavige zaak derhalve aan tot daarin is beslist.