Naar boven ↑

Rechtspraak

De kantonrechter wijst de vordering van werkneemster aan achterstallig loon en overige emolumenten toe. Werkneemster doet een beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW.

Feiten

Werkneemster is vanaf 2019 op basis van een min/max-overeenkomst werkzaam voor werkgever. Partijen spraken laatstelijk een minimumaantal uren van 4 af, en een maximumaantal uren van 28. Werkneemster beroept zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW en heeft gesteld dat zij structureel meer heeft gewerkt dan het maximumaantal overeengekomen uren. Het gaat in deze zaak om de vraag of, zoals werkneemster stelt en werkgever betwist, werkneemster stelselmatig werd onderbetaald omdat zij meer uren werkte dan waarvoor zij werd betaald.

Oordeel

Werkneemster heeft gesteld dat haar dienstverband vanaf 1 januari 2022 werd geacht een minimale omvang van 121,3 uur per maand te hebben omdat zij gedurende 2021 minimaal dit aantal uren per maand heeft gewerkt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in de dagvaarding een urenoverzicht opgenomen met daarin in de eerste kolom de uitbetaalde uren en in de tweede kolom het daadwerkelijk gewerkte aantal uren. Uit deze informatie blijkt dat de gemiddelde arbeidsomvang in 2021 121,3 uur bedroeg en dat dit een representatief beeld vormt van de daadwerkelijke arbeidsomvang. Verder heeft werkneemster voldoende onderbouwd dat zij bij mevrouw X vanaf zeker januari 2021 tot 8 april 2022 22,75 uur zorg per week verleende, terwijl zij voor 20 uur per week werd uitbetaald en bij de heer Y zou werkneemster (vanaf april 2021) voor 5,25 uur per week hebben gewerkt, terwijl zij voor 3,5 uren per week werd uitbetaald. Werkneemster heeft in het kader van de juistheid van die stellingen ook diverse verklaringen ingebracht. De kantonrechter oordeelt daarom dat werkneemster vanaf april 2021 gemiddeld 22,75 uur per week voor X werkte en gemiddeld 5,25 uur per week voor Y. Dat betekent dat de arbeidsomvang kan worden vastgesteld op 28 uren per week en dus 121,3 uur per maand. De kantonrechter is van oordeel dat werkneemster voldoende heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk meer uren heeft gewerkt dan waarvoor zij is uitbetaald. De vorderingen van werkneemster worden derhalve toegewezen.