Rechtspraak
Feiten
Werknemer is bij een rechtsvoorgangster van Campina in loondienst getreden als RMO-chauffeur (RMO betekent “rijdende melkontvangst”). Als zodanig was hij belast met het ophalen en naar het bedrijf van Campina transporteren van boerderijmelk. Eind 1979, begin 1980 hebben vakbonden acties georganiseerd die o.a. ertoe hebben geleid dat op 30 januari 1980 aan de RMO-chauffeurs schriftelijk is medegedeeld dat geen van de toenmalige RMO-chauffeurs zou worden verplicht het loondienstverband op te geven. In een persoonlijk aan werknemer gerichte brief van 14 februari 1980 heeft de rechtsvoorgangster van Campina aan werknemer medegedeeld: “Wij garanderen dat U in de functie van RMO-chauffeur in loondienst kunt blijven functioneren tot Uw pensioengerechtigde leeftijd; en wel zodanig dat U de melk kunt blijven ophalen in de regio waarin U momenteel werkzaam bent”.
Nadat door twee organisatieadviesbureaus een onderzoek was ingesteld, hebben Campina en de vakbonden op 2 november 1989 afspraken gemaakt met betrekking tot een reorganisatie van het transport bij Campina.
Campina heeft werknemer medegedeeld dat hij niet in de functie van RMO-chauffeur kan blijven werken, waarna werknemer – onder voorbehoud van rechten – akkoord is gegaan met een andere functie binnen Campina. Dit brengt voor werknemer een inkomensvermindering mee.
De rechtbank heeft evenwel beslist dat werknemer Campina aan de gegeven garantie mag houden. Zij heeft haar beslissing gegrond op de oordelen: dat Campina niet heeft gesteld en uit de feiten ook niet valt af te leiden dat het doel van de reorganisatie niet te verwezenlijken viel met inachtneming van haar garantieverplichting jegens werknemer; dat Campina geen feitelijke argumenten heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het collectieve belang slechts kon worden gediend met inbreuk op de gegeven garantie; dat aan de garantie niet kan worden afgedaan door collectieve afspraken.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Collectieve met vakbonden overeengekomen reorganisatie, staat aan nakoming werkgarantie aan individuele werknemers niet in de weg
De rechtbank heeft, zoals volgt uit rov. 4.1 en 5 van haar vonnis en uit haar (eveneens in cassatie door Campina bestreden) gelijkluidende vonnissen van gelijke datum in drie andere procedures, niet uit het oog verloren dat werknemer niet de enige chauffeur is aan wie de garantie is gegeven. Zij heeft echter geoordeeld dat Campina te weinig heeft gesteld om de rechtbank in staat te stellen het door Campina aangevoerde collectieve belang af te wegen tegen de individuele rechten en belangen van chauffeurs als werknemer.
Volgens Campina is de rechtbank in haar motiveringsplicht tekortgeschoten door niet vast te stellen dat, laat staan te motiveren waarom, de reorganisatie niet door onvoorziene omstandigheden noodzakelijk was geworden en dat nakoming van de destijds gegeven garanties aan verwezenlijking van de reorganisatie niet in de weg stond.
De klacht faalt omdat zij miskent dat het juist aan Campina was om de feiten te stellen waaruit zou kunnen volgen dat de reorganisatie wél door onvoorziene, destijds niet verdisconteerde omstandigheden noodzakelijk was geworden en dat verwezenlijking ervan door nakoming van de garantie zou worden verhinderd.
De tweede door het onderdeel opgeworpen klacht houdt in dat de rechtbank niet heeft doen blijken dat en waarom onvoldoende gewicht toekomt aan de omstandigheden dat de collectieve reorganisatieafspraken zijn gemaakt met de vakbonden en dat de garanties destijds als gevolg van acties van de vakbonden zijn verstrekt. Ook deze klacht mist doel. Zij ziet eraan voorbij dat de rechtbank aan een beoordeling van het gewicht van die omstandigheden niet is toegekomen omdat Campina niet voldoende had gesteld om antwoord te kunnen geven op de allereerst aan de orde komende vraag of nakoming van de garantieverklaring onverenigbaar zou zijn met verwezenlijking van het doel van de reorganisatie.