Naar boven ↑

Rechtspraak

KST Soest B.V./werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 4 juli 2023
ECLI:NL:GHARL:2023:5619
De cao is door dynamisch incorporatiebeding onderdeel geworden van arbeidsovereenkomst.

Feiten

Werknemer is in dienst geweest bij (rechtsvoorganger van) KST Soest B.V.  (hierna: ‘KST’). KST is in 1992 onderdeel geworden van TBS. De waterbeheeractiviteiten van KST vormden een bedrijfsonderdeel van TBS en vertegenwoordigden ongeveer 10% van de omzet van TBS. Het onderdeel waterbeheersing wordt per 1 april 2019 juridisch afgesplitst van TBS onder de naam KST. Werknemer heeft hierover een brief ontvangen waarin staat dat de arbeidsovereenkomst met TBS is overgenomen door KST en dat alle rechten en verplichtingen van rechtswege overgaan op KST. Ten tijde van beide transacties gold de cao Betonproductenindustrie 2017-2019 (hierna: ‘de cao’) met een looptijd van 2017 tot 2019. Deze liep af op 1 augustus 2019 en aansluitend is geen nieuwe cao van kracht geworden. Werknemer stelt dat KST hem te weinig aan vakantiegeld en eindejaarsuitkering heeft uitbetaald. Die aanspraken vloeien voort uit de cao. Werknemer heeft bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd over de nawerking van de cao en veroordeling van KST tot betaling van achterstallig vakantiegeld en eindejaarsuitkering. In eerste aanleg is op de zitting een minnelijke regeling overeengekomen, waarbij ruimte is opengelaten om een procedure voort te zetten bij het hof over de toepasselijke cao.

Oordeel

Het hof gaat ervan uit dat de cao gedurende de hele duur van de arbeidsovereenkomst met werknemer is toegepast, ook in periodes waarin deze niet algemeen verbindend was verklaard. Werknemer heeft dat namelijk, onder verwijzing naar zijn salarisspecificaties, gesteld en die stelling is door KST slechts ongemotiveerd betwist. Verder stelt KST dat de bepaling “De CAO voor betonproduktenindustrie is van toepassing binnen ons bedrijf” zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst van werknemer, geen incorporatiebeding is. Het hof volgt dit standpunt niet. In dit geval dient vooral te worden gekeken naar de bewoordingen. Normaal gesproken heeft een beding in de arbeidsovereenkomst, waarin wordt verwezen naar een cao, de betekenis dat die cao op de arbeidsovereenkomst wordt toegepast. Dat dit niet letterlijk in het beding staat, maar de woorden “binnen het bedrijf” worden gebruikt, doet daaraan niet af. Het hof oordeelt daarnaast dat het beding als een dynamisch incorporatiebeding moet worden gekwalificeerd, nu in het artikel geen verwijzing is opgenomen naar een specifieke versie van de cao, terwijl algemeen bekend is dat cao’s van tijd tot tijd inhoudelijk kunnen wijzigen nadat daarover overeenstemming is bereikt door cao-partijen. Het beding moet dus zo worden uitgelegd dat bedoeld is de op enig moment geldende cao voor de Betonproductenindustrie op de arbeidsrelatie tussen partijen van toepassing te laten zijn. Dit brengt mee dat de bepalingen van dit cao-onderdeel zijn geworden van de individuele arbeidsovereenkomst met werknemer. De afsplitsing van KST van TBS kwalificeert als een overgang van onderneming. Dat betekent dat alle rechten en verplichtingen van TBS inclusief het dynamische incorporatiebeding van rechtswege zijn overgegaan op KST, zodat de cao-bepalingen ook zijn blijven gelden na de afsplitsing tussen werknemer en KST. In de cao is opgenomen dat de werknemer in het tweede jaar 100% van zijn salaris ontvangt als de werkgever, vanaf het moment dat werknemer in staat is te re-integreren, binnen drie maanden niet in staat is een re-integratiefunctie aan te bieden binnen of buiten de onderneming. KST stelt dat zij ten onrechte 100% salaris heeft doorbetaald in het tweede ziektejaar. Het hof volgt KST ook op dit punt niet. Werknemer was aangewezen op zittend werk, hetgeen niet binnen KST voorhanden was. Daarom is re-integratie in het tweede spoor ingezet. Werknemer deed weliswaar wat werkzaamheden bij KST in het kader van de re-integratie, maar mede gelet op het ontbreken van enig perspectief op een duurzame re-integratie bij KST kan dit niet als een re-integratiefunctie worden gekwalificeerd. De vorderingen van KST in hoger beroep worden aldus niet toegewezen.