Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 december 2022
ECLI:NL:RBOBR:2022:6257
Feiten
Werknemer is op 1 november 2002 bij (de rechtsvoorganger van) NTT DATA Business Solutions B.V. (hierna: NTT) in dienst getreden in de functie van senior SAP ABAP developer. Hiertoe hebben partijen op 11 september 2002 een arbeidsovereenkomst gesloten en ondertekend. Vervolgens hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten met als titel ‘arbeidsovereenkomst’, die is ondertekend op 16 november 2004 en die met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 in werking is getreden. Tot slot hebben partijen een op 18 november 2004 gedateerd addendum ondertekend met daarin een aantal aanvullende afspraken. Vanaf 1 januari 2004 heeft werknemer aansluitend op verschillende opdrachten gewerkt, met name voor Audax. In het voorjaar van 2021 heeft Audax aan NTT laten weten dat zij de opdracht per 1 mei 2021 beëindigt. Vervolgens ontstaat tussen partijen discussie over de arbeidsvoorwaarden, onder meer over de arbeidsomvang en de hoogte van het bruto-uurloon. NTT heeft eind december 2021 een ontbindingsverzoek ingediend. De kantonrechter te Tilburg heeft de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 ontbonden op de g-grond onder toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Bij beschikking van 10 november 2022 heeft het hof in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor wat betreft de hoogte van de transitievergoeding en de billijke vergoeding is de beschikking vernietigd en heeft het hof deze vergoedingen vastgesteld op respectievelijk € 73.654,80 bruto en € 50.000 bruto. Het hof stelt vervolgens de hoogte van het bruto-uurloon vast en het door NTT te betalen achterstallig loon. In kort geding vordert werknemer betaling van achterstallig en toekomstig salaris en een wedertewerkstelling, waarbij werknemer stelt dat er sprake is van een parallel door NTT gecreëerde arbeidsovereenkomst met ingangsdatum 1 mei 2021, die volgens werknemer door de beslissing van de kantonrechter op 1 augustus 2022 is geëindigd.
Oordeel
Allereerst oordeelt de kantonrechter dat er sprake is vaneen spoedeisend belang nu het loonvorderingen en een vordering tot wedertewerkstelling betreft. Werknemer heeft zijn hoofdvorderingen, te weten betaling van salaris en wedertewerkstelling, gegrond op de stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat en hij op basis daarvan recht heeft op betaling van salaris en wedertewerkstelling. Met ‘arbeidsovereenkomst’ bedoelt werknemer de in 2002 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met de per 2004 gewijzigde salarisconstructie. De kantonrechter volgt werknemer niet in zijn standpunt dat er ná 1 augustus 2022 nog een arbeidsovereenkomst tussen hem en NTT bestaat, en dat daaruit over en weer rechten en plichten voortvloeien. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen van werknemer wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen. De (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst uit 2002 is per 1 januari 2004 vervangen door een nieuwe arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van 2004 is door de kantonrechter ontbonden en deze ontbinding is door het hof bekrachtigd. De vorderingen van werknemer tot betaling van achterstallig en toekomstig salaris, en wedertewerkstelling worden afgewezen. De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, acht het niet aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure (zie ECLI:NL:RBOBR:2022:6258) de vorderingen van werknemer zal toewijzen.