Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 februari 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:358
De wijze van beƫindiging van de mediation en de (eenzijdige) wijziging van de provisiestructuur met een substantiƫle inkomensachteruitgang tot gevolg, hebben aan de werkweigering het karakter van een dringende reden ontnomen.

Feiten

Werknemer is op 2 augustus 2002 in dienst getreden van werkgeefster. Naast een brutomaandsalaris ad € 7000 maakt werknemer aanspraak op provisie. Werkgeefster heeft werknemer in 2008 vrijgesteld van werkzaamheden en een ontbindingsverzoek ingediend, welk verzoek in januari 2009 is afgewezen. Werknemer verzoekt op 6 april 2009 om overleg over werkhervatting. Werkgeefster nodigt werknemer op 15 april 2009 uit voor werkoverleg, zonder toelating van zijn gemachtigde. Op 14 april 2009 bericht werknemer dat zijn vertrouwen ernstig is beschadigd, dat hij voorwaarden stelt aan werkhervatting en dat hij niet bereid is een gesprek te voeren zonder zijn gemachtigde. Werkgeefster reageert dat werknemer geen voorwaarden mag stellen en dat zijn gemachtigde niet wordt toegelaten. Werknemer meldt zich uiteindelijk op 20 april 2009 voor werkoverleg. Werkgeefster geeft aan dat werknemer zich meer dan voorheen dient te concentreren op acquisitie, dat het provisiesysteem wordt veranderd en dat een mediator wordt ingeschakeld. De mediation is op 11 juni 2009 zonder resultaat beëindigd.  Werkgeefster heeft werknemer vervolgens gesommeerd tot werkhervatting per 16 juni 2009. Werknemer bericht werkgeefster onder meer dat de sommatie niet valt te rijmen met de uitkomst van het mediationtraject en dat hij een ontbindingsverzoek zal indienen. Werkgeefster heeft werknemer daarop op staande voet ontslagen wegens werkweigering zonder deugdelijke grond. Werknemer vordert vernietiging van het ontslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden. Werkgeefster is in hoger beroep gegaan tegen dit oordeel.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Een duurzame werkweigering levert in beginsel een dringende reden op. Dit is slechts anders als er omstandigheden bestaan die aan deze werkweigering het karakter van een dringende reden ontnemen. Werknemer beroept zich in dit kader op (1) de wijze waarop de mediation is beëindigd en (2) de (eenzijdige) wijziging van de werkzaamheden en de daarmee samenhangende provisiestructuur. Het bezwaar van werkgeefster tegen het overleggen van (delen van de) mediationverslagen wordt door het hof verworpen, nu de wijze van beëindiging daarvan een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de werkweigering. Uit de mediationverslagen, een e-mail van een klant en de aankondiging van werknemer tot het indienen van een ontbindingsverzoek volgt volgens het hof dat beide partijen ervan uitgingen dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zou eindigen. Ook heeft werkgeefster onvoldoende onderbouwd dat de nieuwe provisiestructuur voor werknemer geen substantiële inkomensachteruitgang oplevert. Naar ’s hofs oordeel rechtvaardigen deze omstandigheden dat werknemer heeft besloten niet op het werk te verschijnen en is daarmee aan de werkweigering het karakter van een dringende reden ontnomen. Het ontslag op staande voet is onterecht gegeven.