Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 9 augustus 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:4522
Feiten
In januari 2019 is werknemer in dienst bij getreden als management-ondersteuner bij werkgever. Zijn aanstelling is op 1 januari 2020 omgezet in een arbeidsovereenkomst vanwege de invoering van de Wnra. Werknemer reisde aanvankelijk met het openbaar vervoer naar het werk, maar in februari 2019 verzocht hij om met de auto te mogen reizen vanwege rugklachten. Na een bezoek aan de bedrijfsarts werd geconcludeerd dat werknemer niet met het openbaar vervoer kon reizen. Hierop verzocht hij zijn werkgever om volledige vergoeding van de reiskosten. Partijen kwamen toen overeen dat werknemer vanaf 23 april 2019 tot en met 15 oktober 2021 recht had op een reiskostenvergoeding van € 0,20 netto per autokilometer voor woon-werkverkeer. Dit bedrag was hoger dan de maximale reiskostenvergoeding volgens de cao. Het geschil draait om de vraag of deze vergoeding correct mocht worden uitbetaald via het IKAP- en IKB-budget en of werknemer daardoor schade heeft geleden. Werknemer beweert dat hij de reiskosten als arbeidstoelage had moeten ontvangen zonder gebruik te maken van deze regelingen. Derhalve vordert werknemer een verklaring voor recht die stelt dat hij de reiskosten als arbeidstoelage had moeten ontvangen zonder gebruik te maken van het IKAP- en IKB-budget. Ook vordert werknemer een schadevergoeding als gevolg van de verkeerde uitbetalingen.
Oordeel
De stelling van werknemer is dat de overeengekomen reiskostenvergoeding van € 0,20 netto moest worden uitbetaald als bruto arbeidsmarkttoelage, derhalve simpelweg als extra bruto salaris. De kantonrechter oordeelt dat partijen weliswaar over de mogelijkheid van het toekennen van een arbeidsmarkttoelage hebben gesproken en daar ook deels toe zijn overgegaan. Uit de stellingen van werknemer volgt echter onvoldoende dat partijen louter een bruto loonsverhoging in de vorm van een arbeidsmarkttoelage zijn overeengekomen: partijen zijn het er immers over eens dat met werknemer is afgesproken dat hij zijn reiskostenvergoeding van € 0,20 per kilometer netto ontvangt. De verklaring voor recht wordt derhalve afgewezen. De kantonrechter stelt voorop dat voor de gestelde aanspraak op schadevergoeding moet komen vast te staan dat werkgever toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens werknemer. In het geval werkgever zonder instemming van werknemer met inzet van de IKAP- of IKB-regeling zou zijn overgegaan tot het betalen van de overeengekomen netto reiskostenvergoeding, kan dit kwalificeren als deze vorm van tekortkoming. De vraag is echter of werknemer hier ook schade door heeft geleden. Daarom kijkt de kantonrechter naar de berekeningen van partijen. De kantonrechter concludeert daaruit dat er geen grond is voor toewijzing van schadevergoeding.