Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 15 september 2023
ECLI:NL:RBROT:2023:8523
Feiten
Werknemer is op 15 juni 2020 bij V-NOM Project- en Interimmanagement B.V. (VNOM) in dienst getreden op basis van een uitzendovereenkomst fase 1 & 2 voor bepaalde tijd, te weten voor een periode van (steeds) vier weken. Na het verstrijken van die periode is de uitzendovereenkomst steeds stilzwijgend voortgezet. Werknemer heeft zich op 31 juli 2020 heeft ziek gemeld. Werknemer vordert betaling van een aanvulling op zijn Ziektewetuitkering gedurende een periode van twee jaar. Werknemer stelt dat hij recht heeft op deze aanvulling omdat hij met V-NOM een uitzendovereenkomst heeft gehad met een uitzendbeding. In geval van beëindiging van de uitzendovereenkomst op grond van het uitzendbeding heeft een voormalig medewerker op grond van de cao recht op een aanvulling van de Ziektewetuitkering. Volgens V-NOM was geen sprake van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding, althans is de overeenkomst niet op grond van het uitzendbeding geëindigd. Daarom meent zij dat zij de gevorderde aanvulling niet hoeft te betalen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt dat in het midden kan blijven of sprake is geweest van een uitzendovereenkomst met of zonder uitzendbeding, omdat werknemer in beide gevallen geen recht heeft op een aanvulling van de Ziektewetuitkering door V-NOM. Kort nadat werknemer zich heeft ziek gemeld eindigde de bepaalde duur van de stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst, waarna deze nog één keer met vier weken is verlengd. Op 6 september 2020 is de arbeidsovereenkomst, aan het einde van zo’n periode van vier weken, niet stilzwijgend verlengd en is deze van rechtswege geëindigd. Op de arbeidsovereenkomst is ‘de ‘cao voor uitzendkrachten’ van de NBBU (de cao) van toepassing verklaard, waarin is opgenomen dat de uitzendkracht in fase 1-2 steeds werkzaam is op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding, tenzij uitdrukkelijk en schriftelijk bij de uitzendovereenkomst is overeengekomen dat het uitzendbeding niet van toepassing is. Wanneer sprake is van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding en de uitzendkracht arbeidsongeschikt raakt, wordt de uitzendovereenkomst geacht na de ziekmelding met onmiddellijke ingang van rechtswege te zijn beëindigd op verzoek van de inlener. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:426) blijkt dat een beding als opgenomen in de cao nietig is, voor zover het uitgaat van de fictie dat de inlener geacht wordt de opdracht te hebben beëindigd zodra de uitzendkracht zich ziek meldt. Dit betekent dat er ook in dit geval niet van uit mag worden gegaan dat de inlener waar werknemer ten tijde van zijn ziekmelding werkzaam was, geacht moet worden de terbeschikkingstelling te hebben beëindigd op het moment van de ziekmelding door werknemer per 31 juli 2020. Van een actieve beëindiging van de terbeschikkingstelling door de inlener is immers niet gebleken. De aanvulling van de Ziektewetuitkering die is opgenomen in de cao is alleen verschuldigd als de arbeidsovereenkomst eindigt door het uitzendbeding, waarvan geen sprake is en ook geen sprake kan zijn. Dit alles betekent dat de situatie waarin V-NOM een aanvulling van de Ziektewetuitkering zou moeten betalen zich niet voordoet. De vordering van werknemer wordt afgewezen. Werknemer heeft tevens een beroep gedaan op de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Daarbij heeft hij gesteld dat V-NOM in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:655 BW door hem niet te informeren over de hoogte van het loon tijdens ziekte. Dat beroep slaagt niet, omdat de wet eerst per 1 augustus 2022 in werking is getreden en de uitzendovereenkomst toen al lang geëindigd was.