Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 september 2023
ECLI:NL:RBOBR:2023:4745
Feiten
Werkneemster is in 2021 in dienst getreden van OMO op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Partijen zijn deze arbeidsovereenkomst aangegaan op grond van artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao wegens een voorziening in een tijdelijke vacature. Na afloop hebben partijen de arbeidsovereenkomst voortgezet, waarbij de arbeidsomvang is vergroot en het loon is verhoogd. De tweede arbeidsovereenkomst geldt wederom voor bepaalde tijd en is gebaseerd op een andere grondslag dan de eerste arbeidsovereenkomst. Werkneemster heeft de werkzaamheden steeds uitgevoerd op het Sint-Janslyceum (SJL), waardoor OMO is aan te merken als de formele werkgever en het SJL als de materiële werkgever. Werkneemster vervulde op het SJL de functie van assistent-leerling en hield zich bezig met de begeleiding van leerlingen tijdens flexuren. SJL heeft in 2023 besloten de flexuren te verplaatsen naar de ochtend, waardoor werkneemster (vanwege gezondheidsredenen) niet in staat is om deze werkzaamheden te verrichten. OMO heeft om die reden besloten de arbeidsovereenkomst met werkneemster te laten beëindigen. Werkneemster vordert wedertewerkstelling en betaling van loon, omdat volgens haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan. In dit kader stelt werkneemster dat uit de OMO-cao voortvloeit dat het niet mogelijk is om de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan op een andere grondslag dan de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
Oordeel
Werkneemster heeft tijdens de zitting toegelicht dat de eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel B2 lid 4 sub b OMO-cao wegens een voorziening in een tijdelijke vacature. Daarna hebben partijen de arbeidsrelatie voortgezet. Omdat verlenging van de tijdelijke arbeidsovereenkomst op de aanvankelijke grondslag (B2 lid 4 sub b OMO-cao) niet mogelijk is en uitgangspunt van de OMO-cao is dat een werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgt, kan voortzetting van de arbeidsrelatie alleen maar hebben plaatsgevonden op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De kernvraag is aldus of de OMO-cao ruimte biedt om een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan op basis van een andere grondslag (namelijk, op basis van een projectaanstelling). De kantonrechter is van oordeel dat cumulatie van gronden bij opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van de OMO-cao is toegestaan. Vast staat dat in de OMO-cao cumulatie van grondslagen bij opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten nergens in de cao is verboden. In de tekst van de OMO-cao staat nergens dat het OMO als werkgever niet is toegestaan om aan een werknemer twee achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden op verschillende grondslagen of iets wat in die richting wijst. Gelet op de cao-norm, moet er dan ook van uit worden gegaan dat cumulatie van gronden bij opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten is toegestaan. Indien het wel de bedoeling was geweest om cumulatie te voorkomen, had het voor de hand gelegen om dit uitdrukkelijk in de tekst van de OMO-cao tot uitdrukking te brengen. OMO heeft benadrukt dat uit de tekst van de OMO-cao volgt dat cumulatie in de hier bedoelde situatie wel mag, zolang de maximale termijn van twee jaar niet wordt overschreden en de kantonrechter sluit hierbij aan. Het is aldus voldoende aannemelijk dat de rechter oordelend in een bodemprocedure zal beslissen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. De vorderingen van werkneemster worden afgewezen.