Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 23 oktober 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:7596
Feiten
Werknemer is sinds 1 juni 2013 in dienst getreden bij Stichting Curio Onderwijsgroep West-Brabant (hierna: Curio), waarop de cao mbo op van toepassing is. Per 1 januari 2020 is werknemer onderwijsmanager. Op 9 maart 2022 vindt een beoordelingsgesprek plaats waarin is opgenomen dat werknemer voldoende functioneert. Werknemer deelt in een overleg op 6 april 2023 mee dat een inkrimping in zijn team niet te realiseren valt, waarna de leidinggevende van werknemer inzichtelijk wil hebben waarom dit niet mogelijk is. Volgens Curio is geen sprake van een reorganisatie en wordt werknemer erop gewezen de term ‘bovenformativiteit’ te gebruiken in plaats van ‘boventalligheid’. De leidinggevende van werknemer bericht werknemer op 10 mei 2023 dat het team van werknemer, de leidinggevende zelf en de raad van bestuur geen vertrouwen meer hebben in werknemer, waarna hij wordt vrijgesteld van werk onder doorbetaling van loon. Op 23 mei 2023 bericht Curio aan werknemer dat uit gesprekken met het team van werknemer is gebleken dat het team zich ernstige zorgen maakt over de voortgang van het onderwijs en dit bij werknemer kenbaar is gemaakt en dat het team overvallen is door de mededeling dat sprake is van bovenformativiteit, dat het team zich niet gehoord voelt en er onvoldoende begeleiding is geweest en dat wordt gesproken over boventalligheid in plaats van bovenformativiteit. Voorgaande rekent Curio werknemer aan. Op 14 juli 2023 hebben medewerkers uit het team van werknemer aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in een terugkeer van werknemer als onderwijsmanager. Werknemer vordert wedertewerkstelling.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De vraag die beantwoord dient te worden is of werknemer terecht is vrijgesteld van werkzaamheden op 8 mei 2023. Als reden voor de vrijstelling van werkzaamheden voert Curio de ontstane crisis binnen het team van werknemer aan en de rol die werknemer hierin heeft gehad, wat wordt geïnterpreteerd als onvoldoende functioneren van werknemer en dat dit disfunctioneren heeft geleid tot de hiervoor genoemde crisis. Van een goed werkgever wordt verwacht dat hij, indien hij meent dat sprake is van disfunctioneren, een gesprek voert met de werknemer om het onvoldoende presteren te bespreken en er eventueel een verbeterplan wordt opgesteld. Curio voert aan dat van werknemer onvoldoende onderbouwing is ontvangen en hij nimmer een deugdelijk (schriftelijk) plan heeft opgesteld om de bovenformativiteit op te lossen, maar het had op de weg van Curio gelegen werknemer hierop aan te spreken. Werknemer lijkt incidenteel mondeling aangesproken te zijn, maar Curio had op een duidelijke manier moeten waarschuwen, bijvoorbeeld door middel van een beoordelingsgesprek en dit schriftelijk vast te leggen. Voorts had Curio een verbetertraject aan moeten aanbieden, wat niet is gebeurd. De ernst van de consequenties van het handelen van werknemer doet aan voorgaande niets af, Curio had de onrust kunnen sussen door bijvoorbeeld een verbetertraject op te starten. Gelet op voorgaande is aannemelijk dat in een bodemprocedure vast komt te staan dat de eenzijdig opgelegde non-activiteit niet gerechtvaardigd is, waardoor de vordering tot wedertewerkstelling toewijsbaar is. Aan de wedertewerkstelling worden wel voorwaarden verbonden, namelijk terugkeer in de eigen functie van werknemer of als onderwijsmanager van een ander team en binnen een maand na betekening van het vonnis. Gelet op hetgeen besproken is ter mondelinge behandeling bestaat twijfel of Curio werknemer vrijwillig weder te werk zal stellen, waardoor een dwangsom wordt toegekend van € 500 per dag tot een maximum van € 25.000.