Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ICE Agency B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 9 november 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:7846
Voorlopige voorziening ter schorsing van het concurrentiebeding. Voor schorsing bestaat onvoldoende grond. Werknemer dient voormalig werkgever reeds verbeurde boetes te betalen en over te gaan tot staking van werkzaamheden bij de nieuwe werkgever op straffe van een dwangsom.

Feiten

Werknemer is per 1 april 2020 met uitzendbureau ICE Agency B.V. (hierna: ICE) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overeengekomen, alwaar hij tot 1 juli 2023 in dienst was. In de arbeidsovereenkomst is – onder meer – een concurrentiebeding overeengekomen. Hieruit volgt dat het werknemer verboden is om binnen een tijdvak van een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 30 kilometer met Roosendaal als middelpunt in enigerlei vorm betaald of onbetaald werkzaam te zijn bij, dan wel financieel deel te nemen in een onderneming, gelijk of gelijksoortig dan wel aanverwant aan die van ICE. Werknemer is per 1 juli 2023 in dienst getreden bij een ander uitzendbureau in dezelfde branche. Vervolgens heeft ICE werknemer per brief van 16 augustus 2023 gesommeerd om de werkzaamheden voor het andere uitzendbureau per direct te beëindigen voor zolang als het concurrentiebeding voortduurt. Hierop heeft werknemer diezelfde dag per kerende brief gereageerd door ICE te vragen hem niet te houden aan het concurrentiebeding. Daarop heeft ICE op 25 augustus 2023 per brief gereageerd met dezelfde sommatie en daaraan toegevoegd de contractuele boetes op te eisen voor overtreding van – onder andere – het concurrentiebeding. Werknemer eist in kort geding primair een voorlopige voorziening ter schorsing van het concurrentiebeding per 1 juli 2023. Meer subsidiair vordert werknemer een vergoeding van € 3.000 bruto per maand voor de duur van het concurrentiebeding. ICE concludeert tot niet-ontvankelijkheid van werknemer dan wel tot afwijzing, beperking of matiging van de vordering. ICE vordert daarenboven in reconventie primair om werknemer te verbieden het concurrentiebeding te overtreden op straffe van een dwangsom, alsmede werknemer te veroordelen tot het betalen van reeds verbeurde boetes.        

Oordeel

De vorderingen in conventie en reconventie worden – gelet op de samenhang – gezamenlijk beoordeeld. Vastgesteld wordt allereerst dat werknemer – gezien de aard van de vordering – een spoedeisend belang heeft. Vaststaat, wat de voorzieningenrechter betreft, dat werknemer het concurrentiebeding heeft geschonden, nu sprake is van een andere uitzendonderneming in dezelfde branche binnen een straal van 30 kilometer van Roosendaal. Vervolgens toetst de voorzieningenrechter of er grond is voor schorsing dan wel matiging van het concurrentiebeding. Hiervoor is onvoldoende grond, nu de nieuwe werkgever in staat bleek zowel uitzendkrachten als opdrachtgevers van ICE te werven. Hiermee is vast komen te staan dat de nieuwe werkgever het bedrijfsdebiet van ICE afbreekt, aldus de voorzieningenrechter, terwijl werknemer nu juist stelde dat het bedrijfsdebiet van ICE niet geraakt zou worden door indiensttreding. De vorderingen van werknemer worden afgewezen. Dit geldt tevens voor de meer subsidiaire vordering van werknemer, nu de kansen van werknemer op de arbeidsmarkt goed zijn. De voorzieningenrechter verbiedt werknemer het concurrentiebeding te overtreden. Nu reeds voldoende aannemelijk is geworden dat het concurrentiebeding is geschonden, wijst de voorzieningenrechter de gevorderde contractuele boete toe voor de periode tussen 1 juli 2023 en datum wijzing vonnis, te weten 9 november 2023 (131 dagen maal € 50 per dag overtreding concurrentiebeding = € 6.550). Tevens wordt de gevorderde dwangsom van € 500 (max € 20.000) voor elke dag dat de overtreding voortduurt toegewezen vanaf de dag van de uitspraak en op dat moment in plaats tredend van de contractuele boete, nu de contractuele boete op zichzelf kennelijk onvoldoende prikkel voor het staken van de werkzaamheden vormde.