Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ X Rioolreiniging Huizen B.V.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 22 november 2023
ECLI:NL:RBMNE:2023:6119
Werkgever is tekortgeschoten in de op hem als goed werkgever rustende verplichting, die ook geldt in de precontractuele fase, om de financiƫle afspraken over een studiekostenregeling duidelijk en dus schriftelijk te verwoorden.

Feiten

Werknemer is van 10 oktober 2022 tot 1 februari 2023 in dienst geweest bij werkgever als vrachtwagenchauffeur. Voorafgaand aan de indiensttreding heeft werknemer twee cursussen gevolgd voor de zogenoemde ‘code 95’. Deze aantekening is verplicht om beroepsmatig een vrachtwagen te mogen besturen. Bij de eindafrekening heeft werkgever € 551 voor die cursussen verrekend met het loon. Werknemer is het daarmee niet eens. In deze procedure vordert hij betaling van het volledige loon (dus € 551), plus nabetaling van het loon tijdens de cursusdagen (€ 233,06).

Oordeel

Artikel 7:611a BW ziet op werknemers en werkgevers. Maar werknemer heeft de cursussen gevolgd vóór indiensttreding. Het artikel is dus in principe niet van toepassing op de afspraken die werknemer en werkgever hebben gemaakt voorafgaand aan het dienstverband. Het artikel is bovendien niet bedoeld voor cursussen waarover de werknemer bij eerste aanvang van het werk moet beschikken, tenzij de werkgever op grond van de wet of cao verplicht is die scholing aan te bieden. Dat is niet het geval. Omdat artikel 7:611a BW niet van toepassing is op de door werknemer gevolgde cursussen, stond het partijen vrij om zelf afspraken maken over de kosten daarvan. De kantonrechter stelt vast dat partijen het niet helemaal eens zijn over de inhoud van het sollicitatiegesprek waarin over de noodzaak van het volgen van de cursus is gesproken. Zij zijn het er wel over eens dat met elkaar is besproken dat de cursussen door werknemer gevolgd moesten worden om als chauffeur te kunnen starten en ook dat dit voorafgaand aan zijn indiensttreding zou plaatsvinden. Ook zijn zij het erover eens dat werkgever de cursussen zou regelen en deze aan de cursusinstelling zou betalen. De vraag is alleen of werknemer wist of had moeten weten dat deze betaling voor hem tot een terugbetalingsverplichting kan leiden. Waar op werkgever geen betalingsverplichting rustte voor cursussen voorafgaand aan de indiensttreding, is de vraag gerechtvaardigd waarom zij die cursussen wel regelde en betaalde. Haar argument dat dit was om aan werknemer tegemoet te komen en omdat zij anders geen personeel kan aantrekken, kan ook een aanwijzing zijn dat werknemer niet bedacht hoefde te zijn op een terugbetalingsverplichting. Dat een terugbetalingsregeling voor cursussen is opgenomen in het bedrijfsreglement kan werkgever niet baten. Dit bedrijfsreglement gold niet voorafgaand aan de indiensttreding. Van de werkgever mag – als goed werkgever – worden verwacht dat hij de werknemer vóór het aangaan van de terugbetalingsverplichting de gevolgen daarvan, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en vervolgens voldoende verifieert of daar met de werknemer overeenstemming over is bereikt. In beginsel brengt dit de noodzaak met zich dat dergelijke afspraken schriftelijk worden gemaakt. Gelet op de samenhang met de gesloten arbeidsovereenkomst oordeelt de kantonrechter dat dit uitgangspunt óók geldt voor de aan de arbeidsovereenkomst voorafgaande maar daarmee wel samenhangende financiële verplichtingen. In dit geval is de terugbetalingsregeling niet schriftelijk vastgelegd. Ook de gestelde mondelinge afspraak is niet helder. Dit alles brengt de kantonrechter tot het oordeel dat werkgever is tekortgeschoten in de op hem als goed werkgever rustende verplichting, die ook geldt in de precontractuele fase als hier aan de orde, om de financiële afspraken over een studiekostenregeling in ieder geval duidelijk en dus schriftelijk te verwoorden zodat werknemer volledig op de hoogte is van de financiële verplichtingen die hij aangaat jegens werkgever met het oog op de voor een later ingangsmoment gesloten arbeidsovereenkomst. Ook heeft werkgever zich er onvoldoende van vergewist dat werknemer met die regeling heeft ingestemd. De kantonrechter oordeelt dat werkgever nog € 551 aan loon moet betalen, plus kosten.