Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 21 november 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:2257
Werkgever wordt in tweede tussenvonnis nogmaals gelegenheid gegeven gevraagde informatie aan te leveren. Werkgever heeft nagelaten vanaf 1 januari 2012 de pensioenovereenkomst van werknemer onder te brengen en dient dit nalaten op de meest passende wijze goed te maken.

Feiten

Werknemer is op 1 januari 1993 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Rijnland Hypotheken en Verzekeringen B.V. (hierna: Rijnland Hypotheken) als adviseur. Rijnland Hypotheken heeft per 1 januari 2011 haar activa verkocht aan werkgeefster. Als onderdeel van de koop zijn alle werknemers overgegaan naar werkgeefster (inclusief werknemer). Als gevolg van de overname zijn de pensioencontracten van de werknemers opgezegd. Partijen hebben op 18 mei 2017 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd. In eerste aanleg heeft werknemer onder meer gevorderd werkgeefster te veroordelen om met terugwerkende kracht over de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 januari 2017 een pensioenovereenkomst ten behoeve van werknemer onder te brengen bij ASR. De kantonrechter heeft die vordering toegewezen. Werkgeefster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In een tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat werknemer ten tijde van de overgang van onderneming een pensioenvoorziening had en dat werkgeefster deze had moeten voortzetten. Het hof heeft daarbij geoordeeld dat de vordering tot onderbrenging van de pensioenovereenkomst niet is verjaard. Dit betekent dat de veroordeling van werkgeefster tot – kort gezegd – het onderbrengen van de pensioenovereenkomst in stand blijft (zie AR 2023-0370). Naar aanleiding van het verweer van werkgeefster tegen het verbinden van een dwangsom aan die veroordeling heeft het hof verder in zijn tussenarrest aan werkgeefster – onder meer –  opgedragen om aan ASR dan wel een andere pensioenuitvoerder een schriftelijke opgave te verzoeken van de mogelijkheid om met terugwerkende kracht over de periode van 1 januari 2012 tot en met 17 januari 2017 een pensioenovereenkomst ten behoeve van werknemer onder te brengen bij ASR dan wel een andere uitvoerder, alsmede van de kosten die daaraan voor werkgeefster verbonden zijn. Indien de onmogelijkheid daartoe blijkt, wordt werkgeefster opgedragen om een opgave te verzoeken op basis van uitgangspunten die de laatstelijk van toepassing zijnde uitgangspunten zo dicht mogelijk naderen en een opgave te verzoeken van de kosten die daaraan voor werkgeefster verbonden zijn.

Bij akte houdende uitlating heeft werkgeefster aangevoerd dat het met terugwerkende kracht herstellen van de pensioenverzekering van werknemer niet mogelijk is en daartoe verwezen naar een e-mail van de pensioenjurist bij ASR. Ook heeft werkgeefster verwezen naar een e-mail van Nationale-Nederlanden waarin wordt aangegeven dat een premievrijgemaakt pensioencontract uit 2012 niet weer geactiveerd kan worden.

Oordeel

Het hof heeft nog slechts te beslissen over de vraag of er een dwangsom moet worden verbonden aan de veroordeling tot onderbrenging van de pensioenovereenkomst zoals in eerste aanleg is toegewezen. Het hof heeft daartoe aan werkgeefster opgedragen informatie aan te leveren. De twee e-mails die werkgeefster heeft overgelegd van ASR en NN zijn daartoe naar het oordeel van het hof echter te summier. Het hof heeft geen antwoord gekregen op de vraag op welke wijze de pensioenovereenkomst van werknemer bij een (andere) pensioenuitvoerder zou kunnen worden ondergebracht op basis van uitgangspunten zoals die laatstelijk van toepassing waren dan wel op basis van uitgangspunten die deze zo dicht mogelijk naderen. Ook een opgave van kosten die daaraan voor werkgeefster verbonden zijn, ontbreekt. Nu werkgeefster zich naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende heeft ingespannen de verzochte informatie aan te leveren zou het hof zich in beginsel vrij kunnen achten een dwangsom aan de veroordeling door de kantonrechter te verbinden. Het hof betwijfelt echter of dit – gelet op het nog altijd ontbreken van duidelijkheid over het onderbrengen van de pensioenovereenkomst – een goede afwikkeling van de pensioenkwestie zal bevorderen. Het hof voorziet daarom nog steeds problemen in de executiefase. Het hof zal daarom werkgeefster voor een laatste keer de gelegenheid bieden de gevraagde informatie aan te leveren. Waar het om gaat, is dat zij de onderbrenging van de pensioenovereenkomst heeft nagelaten vanaf 1 januari 2012 en dat zij dit nalaten op de meest passende wijze dient goed te maken. Uit deze strekking van de veroordeling door de kantonrechter volgt niet noodzakelijk dat de pensioenverzekering van werknemer met terugwerkende kracht wordt hersteld of dat de pensioenverzekering weer geactiveerd moet worden. Het gaat om het treffen van een voorziening ten behoeve van werknemer waarmee de gevolgen van het eerder bedoelde nalaten zo goed mogelijk worden hersteld. Met het oog daarop heeft het hof werkgeefster in de gelegenheid gesteld informatie aan te leveren. Die gelegenheid zal werkgeefster dus nogmaals krijgen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.