Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 29 november 2023
ECLI:NL:RBZWB:2023:9054
Feiten
Werkneemster is op 1 december 2021 voor bepaalde tijd in dienst getreden van UM Zeeland B.V. (hierna: UMZ) als assistent-makelaar/makelaar-taxateur in opleiding. De arbeidsovereenkomst bevat een studiekostenbeding en een concurrentie- en relatiebeding. Op grond van laatstgenoemd beding is het werkneemster – samengevat – verboden om zonder toestemming gedurende een periode van zes maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst concurrerende werkzaamheden te verrichten binnen een straal van 20 km. De noodzakelijkheid van bet beding is gemotiveerd: werkneemster doet kennis op die UMZ onderscheidt van concurrenten. Op overtreding is een boete gesteld. Eind juni 2022 is de arbeidsovereenkomst van werkneemster met wederzijds goedvinden beëindigd per 3 juli 2022. Werkneemster is de volgende dag in dienst getreden van X. Daarna is gecorrespondeerd tussen partijen over de eindafrekening en terugbetaling van de studiekosten ad € 3.714,78. Van dat bedrag zou nog een bedrag aan reiskosten en declaraties moeten worden afgetrokken. Bij e-mail van 7 juli 2022 heeft UMZ werkneemster erop gewezen dat zij in strijd handelt met haar concurrentie- en relatiebeding en haar verzocht zich aan het verbod te houden. Werkneemster heeft dat niet gedaan. Op 25 januari 2023 heeft zij een bedrag van € 2.215,18 aan UMZ overgemaakt. Dit betreft het bedrag van de eindafrekening, waarbij naast het overeengekomen bedrag aan studiekosten ook reiskosten en declaraties zijn verrekend. UMZ vordert onder meer betaling van de studiekosten (€ 3.714,78), verbeurde boetes en buitengerechtelijke incassokosten.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het studiekostenbeding zelf voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden, zodat het in beginsel geldig is. Voor een beroep op dit studiekostenbeding geldt vervolgens wel een strengere toets omdat het hier gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de kans op nadelige effecten daarmee groter is. Van een goed werkgever mag worden verwacht dat hij de werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk wijst op het beding, de terugbetalingsregeling en de precieze kosten van de opleiding. Onvoldoende is gebleken dat UMZ de kosten met werkneemster heeft besproken, maar omdat werkneemster heeft aangegeven dat zij via de (modules van de) opleiding wel bekend was met de kosten en omdat het om een relatief gering bedrag gaat oordeelt de kantonrechter dat niet kan worden geoordeeld dat UMZ niet als goed werkgever heeft gehandeld. Werkneemster kan dus aan het studiekostenbeding worden gehouden. Vaststaat echter dat werkneemster inmiddels het verrekende bedrag heeft overgemaakt. Om die reden wordt de vordering van UMZ op dit punt afgewezen. Ten aanzien van het concurrentie- en relatiebeding oordeelt de kantonrechter dat UMZ daar geen beroep op kan doen. Dat UMZ de bewoordingen van een beding heeft overgenomen uit een uitspraak waarin is geoordeeld dat de motivering voldoende was, maakt niet dat de zwaarwegende belangen ook in dit geval voldoende zijn onderbouwd. Integendeel, dit wijst erop dat de motivering geen specifieke afweging betreft. De noodzakelijkheid van het beding wordt onvoldoende geacht. Zo wordt de functie van werkneemster in het geheel niet genoemd, was werkneemster bij aanvang van het dienstverband nog volledig blanco in de makelaardij en is het dienstverband kort geweest. Het beding is niet nietig, maar wordt vernietigd wegens ondeugdelijke onderbouwing.