Naar boven ↑

Rechtspraak

Aluminum & Chemie Rotterdam B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. / werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 9 januari 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:3
Stuiting verjaring. Vordering werkgeversaansprakelijkheid niet verjaard.

Feiten

Werknemer is van 23 juli 1984 tot en met 30 april 2013 in dienst geweest bij Aluminium & Chemie Rotterdam B.V (‘Aluchemie’). Werknemer is op 24 januari 2013 volledig arbeidsongeschikt geraakt vanwege fysieke klachten. Bij brief van 2 december 2013 heeft werknemer Aluchemie aansprakelijk gesteld voor zijn (gezondheids)schade. Vervolgens heeft werknemer zich gewend tot het Bureau Beroepsziekten FNV (BBZ FNV) waarna dit bureau heeft onderzocht of sprake is van een beroepsziekte. Bij brief van 22 oktober 2015 heeft BBZ FNV Aluchemie (nogmaals) aansprakelijk gesteld waarbij de verjaring is gestuit. Aluchemie heeft vervolgens haar verzekeraar Achmea ingeschakeld en iedere aansprakelijkheid van Aluchemie afgewezen. Uit het onderzoek van BBZ FNV blijkt dat werknemer bij Aluchemie is blootgesteld aan voor zijn gezondheid schadelijke zaken zoals onder meer lawaai, wat zijn gezondheidsklachten kan hebben veroorzaakt. De aansprakelijkheid is niet door Aluchemie erkend, reden dat werknemer op de voet van artikel 1019w Rv een deelgeschilprocedure betreffende letsel- en overlijdensschade bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verjaring bij brief van 22 oktober 2015 is gestuit en dat de verjaringstermijn van vijf jaar vanaf dat moment (weer) is gaan lopen. Hierna hebben partijen gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid, en heeft Achmea laten weten dat werknemer “niets anders rest om dan maar het oordeel van de rechter te vragen”. Op basis van deze correspondentie is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de vordering van werknemer niet is verjaard. Tegen dit oordeel is hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Aluchemie heeft aangevoerd dat de vordering van werknemer is verjaard omdat er niet tijdig een mededeling als stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat voor het antwoord op de vraag of een mededeling als stuitingshandeling kan worden aangemerkt, relevant of is werknemer in die mededeling ook aankondigt dat Aluchemie (mogelijk) in rechte wordt betrokken of dat (mogelijk) een procedure aanhangig wordt gemaakt. In dit kader is Aluchemie van mening dat de kantonrechter ten onrechte de brieven van werknemer als stuitingshandeling heeft aangemerkt, omdat (i) daarin enkel is aangedrongen op een pragmatische afwikkeling en (ii) daaruit geen ondubbelzinnig voorbehoud op recht op nakoming volgt. Het hof oordeelt dat ingevolge artikel 3:317 BW verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser duidelijk zijn recht op nakoming voorbehoudt. De formulering van de mededeling moet niet alleen worden beoordeeld op zichzelf, maar ook in de context en rekening houdend met andere omstandigheden en correspondentie tussen de partijen. In deze zaak staat vast dat BBZ FNV bij brief van 22 oktober 2015 de verjaring heeft gestuit en dat op dat moment een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaren is gaan lopen. BBZ FNV heeft vervolgens bij brief van 15 januari 2019 gesteld dat sprake is van arbeidgerelateerde gezondheidsschade, dat Aluchemie aansprakelijk is voor de schade, dat BBZ FNV de aansprakelijkstelling handhaaft, en dat Aluchemie alleen aan aansprakelijkheid kan ontkomen als zij stelt en gemotiveerd betwist dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Deze brief wordt beschouwd als een ondubbelzinnige voorbehoudsmededeling, waardoor een nieuwe verjaringstermijn begon. De correspondentie die volgde, bevestigt dat Achmea de brief als stuitingshandeling heeft begrepen. Tot slot kan ook de laatste grief dat er door het tijdsverloop veel medewerkers met kennis van het dossier van werknemer niet meer werkzaam zijn bij Aluchemie, niet tot een ander oordeel leiden. Het hoger beroep slaagt niet.