Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 24 januari 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:370
Feiten
Werknemer is werkzaam geweest voor werkgeefster tot 1 september 2021. Tijdens en na het dienstverband hebben zich twee incidenten voorgedaan met een collega, te weten de directiesecretaresse van werkgeefster. Werknemer en de directiesecretaresse hebben een verschillende lezing van die incidenten. Werknemer, die een Marokkaanse achtergrond en een islamitische geloofsovertuiging heeft, stelt over het eerste incident dat de directiesecretaresse op 25 oktober 2019 aan werknemer heeft laten weten het verontrustend te vinden dat zijn voicemail in het Arabisch is ingesproken en dat de WhatsApp-profielfoto van werknemer Arabische teksten bevat. Zij gaf volgens werknemer telefonisch aan verhalen te hebben gehoord over Marokkanen die naar Syrië afreisden en daar afschuwelijke dingen deden. De directiesecretaresse stelt op haar beurt geschrokken te zijn van de profielfoto van werknemer, omdat daarop een dodenbusje te zien is waarmee lijken werden vervoerd. Werknemer zat op dat moment met spanningsklachten thuis en de directiesecretaresse was naar eigen zeggen bezorgd dat werknemer zichzelf wat aan zou doen. In het najaar van 2021 heeft een tweede incident plaatsgevonden. Werknemers van werkgeefster hebben een anonieme e-mail ontvangen van een persoon die zich ‘de anonieme ex-collega’ noemde. In de e-mail worden enkele werkgerelateerde kwesties aangekaart. De directiesecretaresse is ervan overtuigd dat werknemer hierachter zit en schrijft via haar privé-mailadres een e-mail aan werknemer waarin zij zich volgens werknemer kritisch uitlaat over (het gedrag van) werknemer en opmerkt dat hij zich bezig zou houden met de handel in drugs. Nadat de directiesecretaresse de mailwisseling naar HRM heeft doorgestuurd, heeft werkgeefster haar een waarschuwing gegeven en verboden om nog verder te mailen met de anonieme collega. Werknemer vordert toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 2500 ten laste van werkgeefster, op grond van artikel 6:162 BW dan wel 7:611 BW.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Het eerste incident
De kantonrechter acht de verklaring van de directiesecretaresse ten aanzien van haar zorgen om de profielfoto van werknemer aannemelijk. De enige mogelijkheid om hier duidelijkheid over te kunnen verschaffen is het horen van de directiesecretaresse als getuige. De kantonrechter ziet hier echter geen aanleiding toe, omdat de gestelde uitlating van de directiesecretaresse werkgeefster niet toe te rekenen is. Niet is gebleken dat werkgeefster de directiesecretaresse tot de gestelde uitlating heeft aangezet. Daarmee is niet voldaan aan het toerekenbaarheidsvereiste van de onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. Werkgeefster heeft evenmin in strijd gehandeld met haar verplichtingen als goed werkgever, omdat uit het verweer van werkgeefster blijkt dat zij beleid heeft voor situaties van discriminatie en ongewenst gedrag. Daarnaast heeft werkgeefster een vertrouwenspersoon aangesteld. Verder is gebleken dat werkgeefster direct actie onderneemt bij een melding over ongewenst gedrag. De directiesecretaresse is namelijk kort nadat het incident door werknemer is aangekaart om uitleg gevraagd. De kantonrechter is aldus van oordeel dat werkgeefster voldoende maatregelen heeft getroffen voor het creëren van een veilige werkomgeving.
Het tweede incident
Ook het tweede incident is niet aan werkgeefster toe te rekenen, nu dit incident heeft plaatsgevonden buiten de werkomgeving en in de privésfeer. De directiesecretaresse heeft op persoonlijke titel gehandeld. Hierop is artikel 7:658 BW niet van toepassing, zoals werknemer wel heeft aangevoerd. Artikel 7:611 BW is hier niet aan de orde, nu werknemer ten tijde van het tweede incident geen werknemer meer was van werkgeefster. De kantonrechter wijst de vorderingen van werknemer af.