Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 2 februari 2024
ECLI:NL:RBNNE:2024:259
Feiten
Werknemer en werkgever zijn broers van elkaar. Werkgever heeft een advocatenkantoor en werknemer is sinds 1 december 1989 in dienst bij werkgever in de functie van advocaat. Tussen partijen is op 22 juli 2022 een kortgedingvonnis gewezen, waarbij werkgever is veroordeeld om op straffe van een dwangsom maandelijks loonspecificaties aan werknemer te verstrekken. Werknemer heeft werkgever nadien nogmaals gedagvaard in kort geding en een loonvordering ingesteld. Bij kortgedingvonnis van 8 september 2022 is werkgever veroordeeld om aan werknemer te voldoen het achterstallige netto dertiendemaandsalaris (december) 2020 en o.a. het achterstallige nettoloon over de maanden januari 2021 tot en met juli 2022. Tevens is werkgever in voornoemd vonnis van 8 september 2022 veroordeeld om, zo lang de arbeidsovereenkomst bestaat, aan werknemer het nettoloon betalen. Dit kortgedingvonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Werkgever heef top 24 maart 2023 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer ingediend. In die kwestie is nog geen vonnis gewezen. Op 18 december 2023 heeft de gemachtigde van werknemer een e-mail naar werkgever gezonden, waarbij werkgever is gesommeerd het loon over de maanden augustus 2023 tot en met december 2023, de vaste dertiende maand, de kantoorkosten over de maanden juli 2023 tot november 2023 aan werknemer te betalen alsmede de juiste loonstroken aan werknemer te verstrekken. Werknemer vordert betaling van het achterstallige salaris over de periode augustus 2023-januari 2024 en betaling van kantoorkosten.
Oordeel
Uitgangspunt is dat werkgever het loon van werknemer op tijd dient te betalen. Slechts in bijzondere situaties kan een werkgever het loon van een werknemer inhouden en/of verrekenen. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De kantonrechter heeft in het vonnis van 31 oktober 2023 reeds geoordeeld dat het loon geïndexeerd dient te worden aan de inflatie in het betreffende jaar. De kantonrechter in kort geding acht voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sprake is van een achterstallig salaris van € 71.285,41 bruto ter zake van de maanden augustus 2023 tot en met januari 2024 en de dertiende maand over 2023, welk bedrag werkgever aan werknemer dient te voldoen. Er is immers geen reden gebleken waarom werkgever het salaris niet zou mogen uitbetalen, dan wel er betalingen in mindering op het salaris moeten worden gebracht. In dit verband zal dan ook het netto-equivalent van het achterstallig brutoloon van € 71.285,41 worden toegewezen. Ter onderbouwing van de gevorderde kantoorkosten betreffende de periode juli 2023 tot en met januari 2024, ten bedrage van € 432,69, heeft werknemer bij dagvaarding en akte vermeerdering van eis facturen van deze kosten overgelegd, bestaande uit kosten voor telefoon- en internetaansluitingen. In het vonnis van 31 oktober 2023 heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat, nu de kosten voor telefoon- en internetaansluitingen vanaf in ieder geval het jaar 2008 tot en met 2019 door de werkgever vergoed zijn, er sprake is van een bestendige lijn. Nu de juistheid van de facturen voor internet- en telefoonaansluitingen van in totaal een bedrag van € 432,69 door werkgever ook niet is weersproken, zullen deze kantoorkosten worden toegewezen.