Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Gelderland (Locatie Nijmegen), 21 september 2023
ECLI:NL:RBGEL:2023:7215
Kort geding. BBL-overeenkomst is op datum van het behalen van vakdiploma geƫindigd. Werknemer heeft zijn werkzaamheden vervolgens onverminderd voortgezet. Op grond van de ketenregeling is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Feiten

Werknemer treedt op 12 oktober 2018 op basis van een leer-werkovereenkomst (beroepspraktijkvorming BBL) in dienst bij werkgeefster als leerling 1e automonteur, op basis van 32 uur per week. De Cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: cao) is van toepassing. Partijen sluiten samen met de onderwijsinstelling (hierna: de onderwijsinstelling) in december 2018 een overeenkomst beroepspraktijkvorming BBL (hierna: BBL-overeenkomst), waarbij de startdatum voor de beroepspraktijkvorming 15 oktober 2018 is en de uiterlijke einddatum 31 juli 2019. Werknemer behaalt op 16 maart 2020 zijn vakdiploma middelbaar beroepsonderwijs voor eerste autotechnicus. Partijen sluiten op 25 juli 2020 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en aansluitend op 31 juli 2021 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar voor de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022. Vervolgens sluiten zij op 31 juli 2022 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023. Werknemer meldt zich op 27 februari 2023 ziek. Werkgeefster stuurt op 2 juni 2023 een brief aan werknemer waarin zij het einde van het dienstverband aanzegt per 31 juli 2023. Op 8 augustus 2023 beslist het UWV dat werknemer vanaf 1 augustus 2023 een Ziektewetuitkering krijgt. Werknemer vordert (achterstallig) loon omdat werkgeefster hem onterecht het einde van zijn dienstverband heeft aangezegd, omdat hij inmiddels een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, primair omdat er na 16 maart 2020 - de datum waarop hij zijn vakdiploma heeft behaald - 36 maanden zijn verstreken en subsidiair omdat er in strijd met de ketenregeling vier arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn overeengekomen. 

Oordeel

De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat werknemer op 16 maart 2020 zijn diploma heeft behaald. Dit betekent dat op grond van de tweede BBL-overeenkomst (met startdatum 1 augustus 2019) die overeenkomst op die datum is geëindigd. Op grond van de op 12 oktober 2018 gesloten leer-werkovereenkomst is die overeenkomst op dezelfde datum (16 maart 2020) van rechtswege geëindigd. Vast staat verder dat werknemer zijn werkzaamheden na 16 maart 2020 ongewijzigd als leerling 1e automonteur onder leiding van werkgeefster heeft voortgezet en daarvoor ook loon heeft ontvangen. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een (in dit geval tweede) arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Dit betekent dat op 16 maart 2020 de telling van de ketenregeling is gestart en dat met ingang van 16 maart 2023 de periode van 36 maanden voorbij is. Dat betekent dat de laatst gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2022 met ingang van 16 maart 2023 geacht wordt te zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het beroep van werkgeefster op dwaling faalt. Nog daargelaten dat werknemer stelt dat werkgeefster wel degelijk wist dat hij eerder dan 31 juli 2020 zijn diploma had behaald, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op werknemer geen mededelingsplicht rustte. Dit betekent dat werknemer vanaf 1 augustus 2023 nog steeds in dienst is en wel voor onbepaalde tijd. De aanzegging van het einde van het dienstverband heeft daarom geen effect gesorteerd. Werkgeefster dient ook na 1 augustus 2023 loon aan werknemer te betalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig en onherroepelijk is geëindigd.