Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Republiek Angola
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 20 februari 2023
ECLI:NL:RBDHA:2023:8817
Nederlandse (kanton)rechter is onbevoegd om kennis te nemen van geschil tussen ambassademedewerkster en Republiek Angola. Republiek Angola beroept zich terecht op immuniteit van jurisdictie.

Feiten

Werkneemster is op 17 augustus 2013 door het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Angola benoemd in de functie van griffier/klerk bij de ambassade van de Republiek Angola in Amsterdam. Op 11 mei 2022 is werkneemster door de Republiek Angola bericht dat haar dienstcommissie/zending in Nederland eindigt. Haar salaris is doorbetaald tot en met augustus 2022. Werkneemster verzoekt vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en veroordeling van de Republiek Angola tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met alle vaste looncomponenten (waaronder het huurgenot van de ambtswoning). Subsidiair heeft werkneemster verzocht om toekenning van een billijke vergoeding en de transitievergoeding. De Republiek Angola heeft een beroep gedaan op immuniteit van jurisdictie, onder meer omdat werkneemster onderdeel uitmaakt van de diplomatieke zending van de Republiek Angola in Nederland. Daarbij heeft de Republiek Angola een beroep gedaan op het VN-Verdrag.

Oordeel

De kantonrechter oordeelt als volgt. De Republiek Angola heeft aangevoerd dat de Nederlandse (kanton)rechter niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen omdat sprake is van immuniteit van rechtsmacht. Op grond van artikel 6 Rv komt de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht toe. Volgens artikel 13a Wet algemene bepalingen wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen. Op een dergelijke uitzondering doet de Republiek Angola een beroep. Voor de beoordeling van de vraag of de Republiek Angola een beroep toekomt op immuniteit van jurisdictie neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. Werkneemster heeft de Angolese nationaliteit en is in dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken van Angola. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten in Angola en dat werkneemster eerst werkzaamheden in Angola heeft uitgevoerd. Daarna is zij uitgezonden naar Nederland in het kader van een diplomatieke missie in de functie van ‘clerk’ bij de ambassade van de Republiek Angola in Nederland en genoot als zodanig immuniteit. Dit laatste blijkt tevens uit de door haar overgelegde kopie van haar identiteitsbewijs ‘diplomatic identification’ met codering BD, afgegeven door het ministerie van Buitenlandse zaken. De functionele werkzaamheden van werkneemster hielden direct verband met het werk van de ambassadeur en de ambassade. Zij typte documenten uit, werkte in de archieven en deed andere protocolzaken. Ook heeft zij ter zitting verklaard dat zij diplomatieke immuniteit genoot. Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang komt de Republiek Angola een beroep toe op immuniteit van rechtsmacht wat betreft haar arbeidsverhouding met werkneemster. Werkneemster is immers als lid van de zending als bedoeld in het Verdrag van Wenen vanuit Angola in Nederland tewerkgesteld bij de ambassade. Daarmee valt de functie van werkneemster onder de uitzonderingen als omschreven in artikel 11 onder sub b onder (iii) van het VN-verdrag, welke bepaling moet worden gezien als een regel van internationaal gewoonterecht. Dit maakt dat de Republiek Angola zich terecht beroept op staatsimmuniteit. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd.