Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Republiek Angola
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 13 februari 2024
ECLI:NL:GHDHA:2024:144
Klerk van Angolese ambassade in Amsterdam geniet diplomatieke immuniteit. Aan de Republiek Angola komt daarom op grond van het VN-Verdrag immuniteit van jurisdictie toe. Nederlandse rechter onbevoegd.

Feiten

Werkneemster is op 17 augustus 2013 door het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Angola benoemd in de functie van griffier/klerk bij de ambassade van de Republiek Angola in Amsterdam. Zij is medio 2014 met haar gezin naar Nederland gekomen. Op 11 mei 2022 is werkneemster door de Republiek Angola bericht dat haar dienstcommissie/zending in Nederland eindigt. Haar salaris is doorbetaald tot en met augustus 2022. Werkneemster heeft in de procedure bij de kantonrechter de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst verzocht. Verder heeft zij verzocht dat de Republiek Angola wordt veroordeeld om het loon door te betalen en om haar het huurgenot te blijven verschaffen van de ambtswoning. Subsidiair heeft werkneemster verzocht om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen, omdat sprake is van immuniteit van jurisdictie. Werkneemster heeft hoger beroep ingesteld. De Republiek Angola heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek van werkneemster kennis te nemen.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen staat vast dat werkneemster lid was van de zending van de Republiek Angola in Nederland. Tussen partijen staat tevens vast dat zij behoorde tot de leden van het administratieve personeel van de zending in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 159). Dit verdrag bepaalt onder meer dat ook leden van het administratieve personeel diplomatieke immuniteit kunnen hebben (art. 37 lid 2). De Republiek Angola heeft gemotiveerd gesteld dat werkneemster diplomatieke immuniteit genoot. Zo is de komst van werkneemster gemeld aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken. Het ministerie heeft een identiteitsbewijs aan werkneemster verstrekt waarop staat ‘Diplomatic identification’. Nadat het ministerie van Buitenlandse zaken van Angola de benoeming van werkneemster in Nederland had beëindigd, is dit in de Nederlandse databank met persoonsgegevens van personeelsleden van diplomatieke missies (PROBAS) verwerkt. Werkneemster is daarna verzocht om haar identiteitsbewijs in te leveren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de Republiek Angola toegelicht dat het verblijf van werkneemster tijdelijk was, namelijk voor de duur van de zending. Na afloop van de zending moet er aan de desbetreffende werknemer een vliegticket worden verstrekt zodat hij/zij weer naar het eigen land kan terugkeren. Zo is dat ook gegaan bij werkneemster, ook al heeft werkneemster geen gebruik gemaakt van het verstrekte vliegticket. Al deze feiten en omstandigheden – die door werkneemster niet zijn betwist – wijzen erop dat aan werkneemster diplomatieke immuniteit toekwam. Daar komt nog het volgende bij. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat werkneemster tijdens de zitting heeft verklaard dat zij diplomatieke immuniteit genoot. Tegen deze vaststelling heeft werkneemster geen grief gericht. Het hof is dus van oordeel dat werkneemster diplomatieke immuniteit genoot. Aan de Republiek Angola komt daarom ingevolge artikel 11 lid 2 sub b (iv) VN-Verdrag immuniteit van jurisdictie toe. Bekrachtiging van de bestreden beschikking volgt.