Rechtspraak
Feiten
Op 1 april 2017 is werkneemster in dienst getreden als Global HR Business Partner bij Aegon Nederland N.V. (hierna: Aegon). In het trappenhuis van het kantoorpand van Aegon is werkneemster op 3 oktober 2017 gevallen. Uit hoofdstuk 15 van de RI&E van Aegon volgt dat Aegon ongevallen moet registreren en analyseren. Over de val hebben meerdere collega’s een schriftelijke verklaring afgelegd. Hieruit blijkt kort samengevat dat werkneemster was flauwgevallen en van de trap was gevallen. Onduidelijk is of werkneemster eerst flauwviel of eerst van de trap viel. Ook is werkneemster een deel van het ongeval kwijt. Na de val is werkneemster naar de huisarts en het ziekenhuis gegaan. Op 27 maart 2019 heeft werkneemster Aegon aansprakelijk gesteld voor het arbeidsongeval op grond van artikel 7:658 BW. Uit deze aansprakelijkheidstelling volgt dat werkneemster enige maanden niet heeft gewerkt en vanaf januari 2018 heeft getracht te re-integreren. Ook blijkt uit de aansprakelijkheidstelling dat het trappenhuis na de val van werkneemster is gerenoveerd. Bij brief van 9 april 2019 heeft Aegon gereageerd op de aansprakelijkheidstelling. In deze brief heeft Aegon haar verbazing geuit over de aansprakelijkheidstelling nu het arbeidsongeval 1,5 jaar geleden heeft plaatsgevonden, werkneemster gedurende die 1,5 jaar nooit eerder heeft geuit dat zij Aegon aansprakelijk acht en zij aan verschillende collega’s zou hebben verklaard dat zij niet lekker was en flauw is gevallen. In onderhavige procedure vordert werkneemster voor recht te verklaren dat Aegon niet heeft aangetoond dat zij ter voorkoming van het arbeidsongeval aan haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan en aansprakelijk is voor de schade van werkneemster, welke schade dient te worden opgemaakt en vereffend bij staat.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Aegon is aansprakelijk voor de schade die werkneemster in de uitoefening van haar werk heeft geleden. De kantonrechter volgt Aegon niet in haar stelling dat zij nooit heeft geweten of moeten begrijpen dat er tijdens het ongeval iets anders aan de hand was dan een onwelwording. Niemand heeft namelijk gezien wat er die dag feitelijk is gebeurd. Aan de verklaringen van diverse werknemers komt dan ook geen betekenis toe. Alhoewel Aegon gelijk heeft in haar standpunt dat werkneemster lang heeft gewacht met haar aansprakelijkheidstelling, maakt dit volgens de kantonrechter verder nog niet dat Aegon wordt benadeeld in de zin van artikel 6:89 BW. Vanaf het moment dat werkneemster van de trap was gevallen, was immers voor Aegon duidelijk dat dit ongeval had plaatsgevonden en dat werkneemster (voorlopig) niet kon werken. Aegon heeft echter nagelaten om na het ongeval een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van het ongeval of de toestand van de trap, terwijl dit op basis van haar RI&E wel verplicht was. Indien Aegon al in haar bewijspositie is aangetast, komt dit dus voor haar eigen rekening en risico. Tot slot wordt ook het verweer van Aegon dat het trappenhuis in oktober 2017 aan alle vereisten voldeed verworpen. De door Aegon overlegde foto’s zijn hiervoor niet relevant. Ook het feit dat in de met een professioneel schoonmaakbedrijf overeengekomen overeenkomst is opgenomen dat het trappenhuis dagelijks wordt schoongemaakt, is onvoldoende om te concluderen dat Aegon haar zorgplicht niet heeft geschonden. De vorderingen van werkneemster worden derhalve toegewezen.