Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 februari 2024
ECLI:NL:RBAMS:2024:950
Feiten
Op 1 november 2008 is werkneemster als doktersassistente in dienst getreden bij werkgever voor (laatstelijk) 16 uur per week. Werkneemster heeft zich per 25 mei 2023 ziekgemeld wegens nek- en schouderklachten. De bedrijfsarts beoordeelde werkneemster op 3 juli 2023 in staat enkele aangepaste werkzaamheden uit te voeren. Op 25 juli 2023 achtte de bedrijfsarts werkneemster twee weken niet inzetbaar door de impact van onderzoek, behandeling en herstelproces. Op 7 september 2023 heeft werkneemster zich gemeld voor re-integratiewerkzaamheden bij werkgever. Werkneemster heeft werkgever echter diezelfde dag laten weten dat het haar niet lukte aan het werk te gaan. Op 11 september 2023 heeft een andere medewerker van werkgever telefonisch contact opgenomen met een andere huisartsenpraktijk. De telefoon werd bij die andere praktijk opgenomen door werkneemster. Op 12 september 2023 is werkneemster verder aan het werk gesignaleerd achter de balie bij die andere huisartspraktijk. Vervolgens heeft werkgever op 14 september 2023 zelf een bezoek gebracht aan de andere huisartspraktijk. Ook toen is gesignaleerd dat werkneemster achter een beeldscherm zat te werken. Werkneemster is diezelfde middag op gesprek uitgenodigd, maar niet verschenen. Op 15 september 2023 heeft werkgever werkneemster per brief op staande voet ontslagen. Op 18 september 2023 is de brief wegens een aantal fouten opnieuw naar werkneemster verzonden. Werkneemster verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen. Volgens werkneemster heeft zij na 7 september 2023 psychische klachten ontwikkeld, omdat haar eerste re-integratiedag niet serieus genomen werd door werkgever. Ook meent werkneemster dat zij gewoon deels op de andere praktijk werkzaam kon zijn, omdat zij slechts 16 uur bij werkgever hoefde te werken. Werkgever voert verweer en meent dat het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig is. Werkgever meent daarnaast dat werkneemster schadeplichtig is.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 2 onder k BW. De kantonrechter weegt daarbij alle omstandigheden van het geval, in onderling verband gezien, mee, waaronder de aard en ernst van hetgeen werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop werkneemster deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van werkneemster. Volgens de kantonrechter staat vast dat werkneemster in september 2023 arbeidsongeschikt was voor haar werk als doktersassistente en dat zij in die periode op verschillende dagen vergelijkbare werkzaamheden heeft uitgevoerd bij een andere huisartsenpraktijk. De kantonrechter volgt werkneemster niet in haar stelling dat zij slechts voor 16 uur per week beschikbaar hoefde te zijn bij werkgever en daarom gewoon bij de andere huisartsenpraktijk werkzaamheden mocht verrichten. Het is volgens de kantonrechter immers evident dat een werkneemster die aan het re-integreren is, verplicht is te bespreken dat zij elders vergelijkbare werkzaamheden gaat verrichten. Daar komt bij dat werkneemster de werkzaamheden bij de andere huisartsenpraktijk ook heeft uitgevoerd op dagen dat zij eigenlijk bij werkgever had moeten werken. Het ontslag op staande voet is tot slot onverwijld gegeven. Nu sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, is werkneemster de gefixeerde schadevergoeding van € 1.459,36 aan werkgever verschuldigd.