Naar boven ↑

Rechtspraak

de Staat der Nederlanden/werknemer
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 16 januari 2024
ECLI:NL:RBNHO:2024:2161
Ontbindingsverzoek van de Staat afgewezen omdat niet is uitgesloten dat de daaraan ten grondslag gelegde gedragingen van werknemer (niet registreren van verlof) verband houden met zijn opgelopen hersenletsel.

Feiten

Werknemer is ruim 28 jaar in dienst van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat). De Staat verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer wegens verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding dan wel de combinatiegrond, zonder toekenning van de transitievergoeding. Volgens de Staat heeft werknemer doelbewust zijn verlof onjuist geregistreerd en/of tijdens werktijd niet gewerkt. Ondanks twee eerdere disciplinaire maatregelen (januari 2023 en juli 2023) en de aan hem laatst geboden kans heeft hij opnieuw zijn verlof onjuist geregistreerd. Werknemer heeft geen deugdelijke verklaring gegeven voor zijn gedrag/handelen en heeft ernstig verwijtbaar gehandeld, aldus de Staat. Werknemer betwist niet dat hij zijn verlof onjuist heeft geregistreerd, maar betwist wel dat dit opzettelijk is gebeurd. Zijn handelen/gedrag houdt verband met zijn arbeidsongeschiktheid/medische achtergrond en is daarom niet verwijtbaar. In 2020 heeft werknemer twee beroertes gehad en daaraan hersenletsel overgehouden. Na zijn beroerte is hij ook nog gescheiden en moest hij verhuizen. Begin 2022 is zijn vader plotseling overleden en moest zijn moeder naar een verpleegtehuis. Werknemer verzoekt primair afwijzing van de ontbinding, subsidiair financiële vergoeding en primair en subsidiair vergoeding van de werkelijke advocaatkosten.

Oordeel

De kantonrechter wijst het verzoek van de Staat om ontbinding en het verzoek van werknemer om vergoeding van de werkelijke advocaatkosten af. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat werknemer sinds 21 augustus 2023 arbeidsongeschikt is, en dat het ontbindingsverzoek verband houdt met de arbeidsongeschiktheid. Werknemer is reeds lang in dienst van de Staat en zijn functioneren staat in deze zaak niet ter discussie. Werknemer heeft in 2020 twee herseninfarcten gehad en daaraan hersenletsel overgehouden. Uit de overgelegde stukken blijkt niet expliciet dat er geen maar ook niet dat er wél een verband bestaat tussen de verweten gedragingen en de hersenschade. De beoordeling of de verweten gedragingen van werknemer hem al dan niet kunnen worden verweten is een forensische vraag die niet door de bedrijfsarts is beantwoord en ook niet beantwoord kan worden. Daarom doet het argument van de Staat dat hij mocht afgaan op het oordeel van de bedrijfsarts dat werknemer geschikt was voor werkzaamheden in dit opzicht niet ter zake. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de medische informatie voldoende duidelijk geworden dat werknemer kampt met ernstige beperkingen en dat niet uitgesloten kan worden dat die een rol hebben gespeeld bij de aan hem verweten gedragingen die nu ten grondslag liggen aan het ontbindingsverzoek. De opstelling en opvattingen van de Staat, die samengevat inhouden dat de gedragingen van werknemer geen verband houden met het hersenletsel en dat werknemer bewust niet integer heeft gehandeld en/of heeft gefraudeerd, hebben naar het oordeel van de kantonrechter bijgedragen aan de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Het voorgaande betekent dat de ontbinding verband houdt met de arbeidsongeschiktheid. Vergoeding van de werkelijke advocaatkosten wordt alleen toegewezen in buitengewone omstandigheden, waarvan in deze zaak geen sprake is.