Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Tilburg), 18 maart 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:1916
Feiten
Twee werknemers zijn respectievelijk op 1 september 2023 en 1 oktober 2023 in dienst van werkgeefster getreden, in de functie van monteur en assistent-manager, beiden tegen een salaris van € 2.000 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld. Vanaf datum indiensttreding hebben zij geen salaris ontvangen, terwijl zij daar wel regelmatig om hebben gevraagd. Bij brief van 13 november 2023 zijn beide werknemers op staande voet ontslagen wegens het niet komen opdagen. Werknemers hebben zich op 21 november 2023 schriftelijk verzet tegen het ontslag op staande voet, waarbij zij ook hebben aangegeven aanspraak te maken op betaling van het achterstallig loon. Op 2 januari 2024 is het faillissement van werkgeefster uitgesproken. De curator heeft bij brief van 22 januari 2024 de arbeidsovereenkomsten van beide werknemers opgezegd, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Werknemers verzoeken primair een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomsten niet per 13 november 2023 zijn geëindigd en verzoeken werkgeefster te veroordelen tot betaling van (achterstallig) loon. Subsidiair verzoeken zij een billijke vergoeding ten minste gelijk aan de transitievergoeding en een proceskostenveroordeling. Werkgeefster verschijnt niet ter zitting.
Oordeel
Het is de kantonrechter gebleken en ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat op 2 januari 2024 het faillissement is uitgesproken, met benoeming van de kantonrechter tot rechter-commissaris in dat faillissement. Bij brief van 22 januari 2024 heeft de curator verzocht de arbeidsovereenkomsten van beide werknemers op te mogen zeggen. Dat verzoek is door de rechter-commissaris toegewezen. Werknemers hebben ter zitting medegedeeld dat de curator hun arbeidsovereenkomsten per brief van diezelfde datum, 22 januari 2024, heeft opgezegd, waarbij de wettelijke opzegtermijn in acht is genomen. Voor zover een rechtsvordering aanhangig is die betrekking heeft op de nakoming van een verbintenis uit de boedel wordt een procedure op grond van artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege geschorst. Dit heeft gevolgen voor de primaire verzoeken, het subsidiaire verzoek en voor de verzochte proceskostenvergoeding (zowel primair als subsidiair). Die verzoeken zullen worden geschorst. Een procedure die ziet op een verzoek om een verklaring voor recht, dat tijdens de faillietverklaring aanhangig is kan op grond van artikel 28 Fw worden voortgezet, mits het verzoek zelfstandige betekenis heeft. Werknemers hebben ter zitting kenbaar gemaakt dat het zelfstandig belang gelegen is in het feit dat het UWV tot nu toe iedere uitkering heeft geweigerd en meer informatie verlangt over het op 13 november 2023 door werkgeefster gegeven ontslag op staande voet. Tegen het verzoek om een verklaring van recht is geen verweer gevoerd door werkgeefster. De kantonrechter komt dat verzoek niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de gewijzigde gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen.