Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/de Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiƫn
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 maart 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:838
Loonstop terecht opgelegd, nadat zieke werknemer weigerde machtiging af te geven aan bedrijfsarts voor het opvragen van onderzoeksbevindingen belastbaarheidsonderzoek.

Feiten

Werknemer is in 1992 bij de Belastingdienst Grote Ondernemingen (hierna: Belastingdienst) in dienst getreden en was werkzaam in de functie behandelfunctionaris 1. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Rijk van toepassing. Vanaf 27 september 2019 is werknemer ziek. Op 3 november 2020 heeft de bedrijfsarts aan de Belastingdienst onder meer geadviseerd om een onafhankelijk onderzoek bij bedrijf X aan te vragen voor een belastbaarheidsonderzoek. De Belastingdienst heeft dit advies gevolgd. Op 1 februari 2021 heeft bedrijf X aan de Belastingdienst medegedeeld dat het onderzoekstraject met werknemer voortijdig is gestaakt wegens onvoldoende vertrouwensbasis. Daarnaast heeft bedrijf X medegedeeld dat de bedrijfsarts met een machtiging van werknemer de onderzoeksbevindingen van bedrijf X kon opvragen. De Belastingdienst heeft het loon van werknemer per 24 juli 2021 stopgezet, omdat werknemer weigerde de betreffende machtiging voor de bedrijfsarts te tekenen en de bedrijfsarts zonder die machtiging niet tot een oordeel inzake de re-integratie kon komen. Het UWV oordeelde eind 2021 en begin 2022 dat zowel werknemer als de Belastingdienst zich onvoldoende voor de re-integratie van werknemer heeft ingespannen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg op verzoek van werknemer de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2023, onder toekenning van een transitievergoeding van € 83.937,16 bruto en betaling aan werknemer van openstaande vakantie-/verlofuren. De door werknemer verzochte loondoorbetaling en billijke vergoeding heeft de kantonrechter afgewezen. In hoger beroep gaat het met name om de vraag of de loonstop van 24 juli 2021 terecht is ingesteld en of werknemer terecht aanspraak maakt op een billijke vergoeding.

Oordeel

Het hof oordeelt als volgt.

Loonstop terecht

Het hof is allereerst – net als de kantonrechter – van oordeel dat het verzoek van de bedrijfsarts aan werknemer om de machtiging voor het verkrijgen van de medische informatie van bedrijf X te ondertekenen, aangemerkt kan worden als een redelijk voorschrift in de zin van artikel 7:629 lid 3 sub d BW. De bedrijfsarts wilde beoordelen of en in hoeverre werknemer in staat was (belastbaar was) passende arbeid te verrichten en welke andere re-integratiebevorderende stappen gezet zouden kunnen worden, terwijl de bedrijfsarts over onvoldoende informatie beschikte om zich daar zelf een mening over te vormen. Daarvoor zou nadere informatie over de bevindingen van bedrijf X en over de redenen waarom er een ‘onvoldoende vertrouwensbasis’ was (ontstaan) van belang kunnen zijn. Voorts staat vast dat werknemer de machtiging niet heeft ondertekend, ook niet nadat de bedrijfsarts én de Belastingdienst daarom meerdere malen uitdrukkelijk hebben gevraagd. Daarin ligt een impliciete weigering besloten. Gezien deze omstandigheden acht het hof het verzoek van de bedrijfsarts zonder meer een redelijk voorschrift als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub d BW, waar werknemer niet aan mee heeft gewerkt. Voor dat niet meewerken had werknemer geen deugdelijke grond. Werknemer stelt dat hem (eerst) een schriftelijke toelichting op de machtiging is toegezegd door de bedrijfsarts, maar – als die toezegging al is gedaan – het hof is van oordeel dat werknemer ook zonder die toelichting de machtiging had dienen te tekenen. De bedrijfsarts heeft werknemer hierover ook telefonisch geprobeerd te benaderen, maar werknemer was toen niet bereikbaar en hij heeft ook niet op het voicemailbericht gereageerd. Voorts vraagt het hof zich af wat de bedrijfsarts nog méér had moeten toelichten dan dat de informatie nodig was in het kader van de beoordeling van de actuele arbeidsongeschiktheid en de re-integratiemogelijkheden. Nu werknemer geen machtiging heeft verstrekt, weet buiten werknemer om niemand wat er bij bedrijf X is gebeurd. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de Belastingdienst terecht op 24 juli 2021 een loonsanctie heeft opgelegd.

Geen billijke vergoeding

In hoger beroep heeft werknemer de Belastingdienst dezelfde verwijten gemaakt als in eerste aanleg, waaronder het negeren dat werknemer geen vertrouwen heeft in de bedrijfsarts, het niet inschakelen van een andere bedrijfsarts, het eenzijdig intrekken van een ontslagaanvraag bij het UWV, het niet behandelen van klachtpunten en het laten ontstaan van een slapend dienstverband en het niet onvoorwaardelijk willen beëindigen daarvan. Werknemer heeft in hoger beroep geen nieuwe aanvullingen gedaan op zijn standpunten in eerste aanleg. Het hof verwijst naar de per verwijt weergegeven overwegingen van de kantonrechter, die het hof onderschrijft en tot de zijne maakt. Met betrekking tot het verwijt over het slapend dienstverband, overweegt het hof aanvullend dat in het geval van werknemer geen sprake was van een slapend dienstverband. De door werknemer ter zitting van dit hof aangehaalde Xella-uitspraken (ECLI:NL:HR:2022:1575 en 1576) gaan over de situatie dat de werkgever niet ontbindt omdat de transitievergoeding dan niet hoeft te worden uitbetaald. Dat speelt hier niet; werknemer heeft immers een transitievergoeding van de Belastingdienst ontvangen. Voorts heeft de Belastingdienst tweemaal een ontslagaanvraag bij het UWV gedaan en het in onderling overleg sluiten van een vaststellingsovereenkomst aangeboden (waarop werknemer niet is ingegaan). Al met al is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de Belastingdienst. Volgt afwijzing van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding.