Rechtspraak
Feiten
Werknemer is op 31 juli 2009 een ongeval overkomen, waarbij hij van een hoogte is gevallen, terwijl hij werkzaamheden verrichtte in loondienst van werkgeefster. De Arbeidsinspectie is ingeschakeld en die heeft geoordeeld dat er geen veiligheidsmaatregelen waren getroffen tegen valgevaar. Aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval zijn door de verzekeraar van werkgeefster erkend. In eerste aanleg heeft werknemer onder andere een verklaring voor recht gevorderd dat werkgeefster aansprakelijk is voor het arbeidsongeval dat hem is overkomen en dat het CRPS (complex regionaal pijnsyndroom) en de verlammingsverschijnselen alsmede zijn cognitieve en overige klachten een gevolg zijn van het ongeval. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werknemer komt tegen het vonnis (en de voorgaande tussenvonnissen) in hoger beroep.
Oordeel
Werknemer komt op tegen het gebruik van het observatieverslag van de verzekeraar en de door de kantonrechter daaraan verbonden conclusies. Werknemer stelt daartoe onder andere dat is gehandeld in strijd met de Gedragscode persoonlijk onderzoek van het Verbond van Verzekeraars van 21 december 2011 (hierna: de Gedragscode), zodat het onderzoek onrechtmatig is, en dat daarom de resultaten ervan buiten beschouwing moeten blijven. Het hof oordeelt dat het toetsingskader voor rechtmatigheid van een observatie volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:942). Het hof realiseert zich dat het in het geval van werknemer niet gaat om een directe relatie tussen een verzekerde en zijn verzekeringsmaatschappij, maar dat laat naar het oordeel van het hof onverlet dat ook werkgeefster als verzekerde van de verzekeraar in de relatie met werknemer wél aan dit toetsingskader is gebonden. Het eventueel niet nakomen van de Gedragscode door haar verzekeraar kan daarom ook aan werkgeefster worden tegengeworpen. Het hof overweegt dat de verzekeraar heeft voldaan aan de Gedragscode. Bij de verzekeraar was redelijkerwijs gerede twijfel bestaan over de juistheid van de door werknemer gepresenteerde feiten, en wel zodanig dat bij werkgeefster een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude of andere vormen van oneigenlijk gebruik van de verzekering is ontstaan. Bij het verrichten van het onderzoek heeft de verzekeraar bovendien de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht genomen. Het hof onderschrijft de vaststelling van de kantonrechter uit de observatie, dat de presentatie van de klachten door werknemer niet strookt met de beelden. Er is geen enkel aanknopingspunt om te kunnen veronderstellen dat werknemer, zonder dat werkgeefster met behulp van informatie uit het persoonlijk onderzoek met de betreffende feiten bekend is geworden, op enig moment zelf uit eigen vrije wil veel meer openheid van zaken dan wel nadere nuancering heeft willen geven. Het hof verbindt aan deze schending van de waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rv het gevolg dat de vorderingen van werknemer reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. Maar ook indien voorbijgegaan zou worden aan dit processuele gevolg van het schenden van de waarheidsplicht, dan nog zouden de vorderingen van werknemer niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het beeld dat naar het oordeel van het hof uit de deskundigenrapporten oprijst, is dat de door werknemer gestelde klachten niet of onvoldoende worden ondersteund door gegevens verkregen na medisch onderzoek, meer in het bijzonder dat niet kan worden vastgesteld dat werknemer lijdt aan CRPS en/of een verminderde cognitieve belastbaarheid, welke aandoeningen dan ook nog (mogelijk) niet aan het ongeval zijn te relateren.