Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 4 februari 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:690
Feiten
Partijen hebben op 20 oktober 2011 een arbeidsovereenkomst-fase A met uitzendbeding gesloten. In artikel 1.2 wordt de Cao voor Flexwerk van de ABU (hierna: de CAO) van toepassing verklaard. Na het verstrijken van fase A (per 22 april 2013 na 78 gewerkte weken) heeft werknemer zijn werkzaamheden voortgezet tot 16 januari 2014; sinds die datum is hij arbeidsongeschikt. LM Consultancy heeft tot periode 5 van 2014 loon betaald aan werknemer, sindsdien niet meer. Werknemer vordert achterstallig salaris.
Oordeel
Er is, na ommekomst van fase A, geen nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten. Werknemer stelt dat partijen bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst fase A met uitzendbeding artikel 7:688 lid 1 BW hebben uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst na voltooiing van fase A voortduurt voor de gehele duur van fase B en derhalve op zijn vroegst op 22 april 2015 zal eindigen. LM Consultancy betwist dit. De kantonrechter overweegt dat uit de tekst noch de strekking van de door werknemer overgelegde arbeidsovereenkomst volgt dat partijen artikel 7:688 BW hebben uitgesloten. Het feit dat tussen partijen in artikel 3.3 van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat na ommekomst van fase A eerst een nieuwe arbeidsovereenkomst moet worden verstrekt en ondertekend is daarvoor onvoldoende. De feitelijke gedragingen van partijen, te weten het feit dat werknemer na beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst in fase A ex artikel 3.2. sub c van de arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden aansluitend heeft voortgezet zonder dat is gebleken van enige discussie hierover en zonder te beschikken over een schriftelijke arbeidsovereenkomst, alsmede het feit dat beide partijen er over en weer klaarblijkelijk van uit zijn gegaan dat fase B na 22 april 2013 is ingegaan, onderstrepen dit ook. Het door werknemer gestelde uitsluiten van artikel als 7:668 BW is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Het beroep van werknemer op de aanzegverplichting van werkgevers bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in toekomstige wetgeving slaagt niet, nu op deze wetgeving niet geanticipeerd kan worden en deze (nog) niet van toepassing is op onderhavige casus. Werknemer heeft voorts gesteld dat, vanwege het ontbreken van afspraken over (de duur van) de arbeidsovereenkomst fase B er met ingang van 22 april 2013 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar, te weten de duur van fase B, zodat de arbeidsovereenkomst primair op zijn vroegst met ingang van 22 april 2015 kan eindigen. De kantonrechter volgt werknemer hierin niet. Fase B is immers bedoeld, zo blijkt uit de overgelegde samenvatting van de cao-partijen van de cao met betrekking tot artikel 13 lid 2 van de cao, om te kunnen komen tot maximaal acht detacheringsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor maximaal twee jaar. Het ontbreken van een (schriftelijke) afspraak over de duur van fase B brengt niet automatisch mee dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van maximaal twee jaar.