Rechtspraak
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 25 april 2024
ECLI:NL:RBLIM:2024:2060
Feiten
Werkneemster is op 6 maart 2017 in dienst getreden bij Nike Retail B.V. Per juli 2020 volgen periodes van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Nike heeft het loon van werkneemster doorbetaald tot en met juli 2023. Nike heeft met instemming van werkneemster de arbeidsovereenkomst per 1 november 2023 opgezegd en aan haar de eindafrekening inclusief transitievergoeding betaald. Werkneemster verzoekt veroordeling van Nike tot betaling van een aanvullend bedrag aan transitievergoeding, een billijke vergoeding, een vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen en een immateriële schadevergoeding.
Oordeel
Werkneemster heeft aangevoerd dat ze te weinig transitievergoeding heeft ontvangen. Na een nieuwe berekening van Nike heeft werkneemster recht op een nabetaling. Volgens werkneemster is Nike voorts een billijke vergoeding wegens schending van re-integratieverplichtingen verschuldigd. De in deze zaak van toepassing zijnde opzegging met instemming ex artikel 7:671 BW valt echter niet onder de hiertoe strekkende gevallen, zodat Nike terecht heeft opgemerkt dat de wettelijke grondslag ontbreekt voor de verzochte billijke vergoeding wegens schending van de re-integratieverplichtingen. Werkneemster heeft de hoogte van de door Nike uitbetaalde vakantie-uren van 164,75 uur betwist. De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever een administratie moet bijhouden van de door de werknemer genoten en openstaande vakantiedagen. Ten aanzien van een beweerd tegoed aan vakantiedagen liggen de stelplicht en de bewijslast bij de werknemer, maar bij betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed zal de werkgever zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van uit de administratie blijkende gegevens, die dan ook door de werkgever in het geding gebracht moeten worden. Gelet op deze toetsingsmaatstaf heeft werkneemster niet voldaan aan haar stelplicht. Partijen twisten daarnaast over de vraag of 23,68 uur vervallen zijn. Werkneemster heeft een beroep gedaan op de informatieplicht van de werkgever. Dit beroep slaagt met verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie (Kreuziger en Max Planck). Nike heeft ter zitting niet concreet gesteld op welke wijze zij voldaan heeft aan voormelde informatieplicht, zodat het recht op een financiële vergoeding voor deze niet genoten vakantie-uren niet is komen te vervallen.
Waarde vakantieloon
Vervolgens is de vraag aan de orde tegen welk uurloon de niet genoten vakantie-uren moeten worden afgerekend. Werkneemster stelt - onder verwijzing naar Nederlandse en Europese wetgeving en rechtspraak - dat Nike het werkgeversdeel pensioenpremie en de RACE-bonus dient mee te nemen in het vakantieloon. Nike betwist dit. Volgens Nike maken deze loonelementen geen deel uit van het vakantieloon, omdat geen sprake is van een last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van taken die werkneemster zijn opgedragen. De RACE-bonus is afhankelijk van de winkelresultaten en hangt om die reden niet intrinsiek samen met de uitvoering van de taken die werkneemster zijn opgedragen, althans slechts in zo'n beperkte mate dat daaraan geen betekenis toekomt. De werkgeversbijdrage pensioen hangt evenmin samen met deze taken, maar met het bestaan van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast geldt dat deze werkgeversbijdrage betaald wordt aan het pensioenfonds en niet aan werkneemster, aldus Nike. Ten aanzien van het werkgeversdeel pensioenpremie is de kantonrechter – anders dan werkneemster – van oordeel dat dit loonelement geen onderdeel uitmaakt van het vakantieloon. Dit is immers een bestanddeel van het inkomen dat de werknemer nimmer zelf in handen krijgt, het wordt rechtstreeks uitbetaald aan de pensioenmaatschappij. De kantonrechter oordeelt anders over de RACE-bonus, nu werkneemster “vaker wel dan niet” de bonus heeft ontvangen en de bonus dus geen incidenteel karakter heeft. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding heeft werkneemster, gelet op het daartoe strekkende toetsingskader, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd met betrekking tot haar werksituatie waardoor zou kunnen worden aangenomen dat die klachten door het werk en niet door iets anders zijn ontstaan.