Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/Werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 mei 2024
ECLI:NL:GHSHE:2024:1631
Onbetaald gebleven transitievergoeding. Betalingsonmacht werkgever.

Feiten

Werknemer is op 1 juni 1987 in dienst getreden bij werkgeefster als chauffeur. Op 21 maart 2012 is de statutaire naam van werkgeefster gewijzigd in “Logistiek B.V.”. Diezelfde datum is er een nieuwe vennootschap opgericht met de naam “Transport B.V.”. In 2013 heeft het UWV aan Logistiek B.V. toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met zes van haar werknemers op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. In oktober 2019 heeft Logistiek B.V. haar vier werknemers, onder wie werknemer, ingelicht over haar voornemen de bedrijfsactiviteiten te beëindigen per 31 december 2019. Logistiek B.V. heeft daarop aan haar werknemers een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Werknemer was niet bereid om de overeenkomst te accepteren. Op 14 november 2019 heeft Logistiek B.V. bij het UWV voor werknemer een ontslagvergunning wegens bedrijfsbeëindiging aangevraagd. Het UWV heeft de ontslagvergunning aan Logistiek B.V. verleend, waarna Logistiek B.V. de arbeidsovereenkomst met werknemer heeft opgezegd per 31 maart 2020. Bij beschikking van 12 augustus 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op verzoek van werknemer, Logistiek B.V. veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van ongeveer € 70.000 bruto. Op 25 september 2020 heeft werknemer uit kracht van voornoemde beschikking van de kantonrechter ten laste van Logistiek B.V. beslag doen leggen onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank UA en op 12 november 2020 op roerende zaken. De beslagen hebben niet tot voldoening van de vordering van werknemer geleid. Op 20 november 2020 is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat Logistiek B.V. is ontbonden en vanwege gebrek aan baten is opgehouden te bestaan met ingang van 13 november 2020. Op 17 december 2021 heeft werknemer beslag doen leggen onder de coöperatie Coöperatieve Rabobank UA. Werknemer vordert uitbetaling van de wettelijke transitievergoeding. De rechtbank heeft de vorderingen van werknemer afgewezen. Werknemer heeft hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Werknemer komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij in dienst was van Logistiek B.V. en niet (ook) van Transport B.V. Vast staat dat Logistiek B.V. de werkgeefster van werknemer was. Dat werknemers salaris een tijdlang door Transport B.V. is betaald is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat die vennootschap de werkgever is geworden. Werkgeefster heeft aangevoerd dat de reden hiervoor uitsluitend betalingsonmacht bij Logistiek B.V. was, hetgeen werknemer niet heeft weersproken. Werkgeefster heeft gemotiveerd betwist dat werknemer werkzaamheden voor de gehele groep verrichtte. De ritten voor Transport B.V. deed werknemer op instructie van Logistiek B.V., ter uitvoering van een overeenkomst tussen beide vennootschappen. Logistiek B.V. factureerde deze ritten aan Transport B.V. Werknemer heeft ook dat niet weersproken. Dat op de vrachtwagens nog Transport B.V. stond vermeld na wijziging van de naam in 2012 of het gegeven dat de naam Logistiek B.V. niet de lading dekte met betrekking tot de activiteiten die werden verricht, zoals werknemer naar voren heeft gebracht, maken niet dat (dus) Transport B.V. als werkgever heeft te gelden. Werknemer heeft niet weersproken dat Logistiek B.V. met eigen vrachtwagens werkzaamheden verrichtte voor haar eigen klanten (onder wie, maar niet beperkt tot, Transport B.V.). Daarmee staat vast dat binnen Logistiek B.V. sprake was van een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een economische activiteit – een economische eenheid – en dat die dus niet louter een personeelsvennootschap was. Werknemer heeft ook in hoger beroep geen voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat, wanneer en hoe tussen hem en Transport B.V. een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Ditzelfde geldt voor zijn stelling dat een andere entiteit dan Logistiek B.V. (mede) zijn werkgever is geworden. Daarnaast is het hof van oordeel dat geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid dan wel concernaansprakelijkheid.