Rechtspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 26 juni 2024
ECLI:NL:RBZWB:2024:4374
Feiten
Op 1 januari 2023 is werkneemster als coördinator interventieteam in dienst getreden bij werkgeefster op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2023. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst bij ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren voor onbepaalde tijd wordt voortgezet. In september/oktober 2023 is er een incident geweest tussen werkneemster en een collega, waarbij werkneemster informatie die die collega met haar in vertrouwen had gedeeld heeft gedeeld met andere collega’s. De desbetreffende collega heeft daarom bij werkgeefster zijn beklag gedaan. Op 5 oktober 2023 is met werkneemster gesproken over het incident. Afgesproken werd dat werkneemster een maand verlof op zou nemen om tot rust te komen. Op 11 oktober 2023 is werkneemster met verlof gegaan. In een telefoongesprek op 2 november 2023 heeft werkgeefster werkneemster gemeld dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden voortgezet. Werkneemster heeft zich in ditzelfde telefoongesprek ziekgemeld. In onderhavige procedure verzoekt werkneemster de kantonrechter werkgeefster te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding, dan wel een schadevergoeding, omdat volgens werkneemster het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgeefster. Dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zou volgens werkneemster zijn gelegen in hoe werkgeefster het gesprek op 5 oktober 2023 heeft gevoerd, hoe zij daarover heeft gecommuniceerd met collega’s en relaties en hoe zij met de ziekmelding van werkneemster is omgegaan. Werkgeefster voert daarentegen aan dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van het handelen van werkneemster bij het incident. Verder stelt werkneemster dat zij recht heeft op het uitbetalen van overuren en de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Voor dit laatste stelt werkneemster dat zij al op 11 oktober 2023 ziek was, zodat werkgeefster geen vakantiedagen mocht inzetten voor haar verlof van 11 oktober 2023 tot 2 november 2023.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter stelt voorop dat werkgeefster een zekere beoordelingsvrijheid toekomt met betrekking tot het functioneren van werkneemster en het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Werkgeefster had kritiek op het functioneren van werkneemster. Tijdens de mondelinge behandeling heeft werkneemster erkend dat deze kritiek terecht was. Invoelbaar is dat werkgeefster, gelet op haar ontevredenheid over het functioneren van werkneemster, besloot de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. Nu werkgeefster goede gronden had om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake. Ten aanzien van de gestelde overuren oordeelt de kantonrechter dat het op de weg van werkneemster lag om feiten en omstandigheden te stellen waaruit het verzoek om overuren te maken van werkgeefster volgt en waaruit volgt dat werkneemster die overuren heeft gemaakt. Dit heeft zij onvoldoende gedaan. Tot slot heeft werkneemster ook geen recht op uitbetaling van de vakantiedagen. In het oordeel van de bedrijfsarts staat namelijk dat werkneemster per 2 november 2023 ziek is. Werkneemster heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat de kantonrechter van de juistheid van deze datum uitgaat. Werkgeefster heeft derhalve terecht voor het verlof van werkneemster vakantiedagen ingezet. De eindconclusie is dan ook dat de verzoeken van werkneemster worden afgewezen.